woensdag 10 september 2014

De Haan en Raven, een witte raaf onder de Haarlemse brouwerijen…

In de negentiende eeuw was weinig over van de bloei van de Haarlemse brouwnijverheid. In 1811 was nog slechts een brouwerij werkzaam, het Scheepje aan de Houtmarkt. Toch was de situatie in Haarlem niet zo donker als soms wordt gedacht. In 1823 startte de innoverende ondernemer Hendrik Lans zijn brouwerij aan het Donkere Spaarne; innoverend omdat de eerste stoommachine die in een Nederlandse brouwerij werkzaam was stond in de brouwerij van Lans. In 1857 kwam daar een derde brouwerij bij, het Klaverblad, van de firma Van Lommel en Vogelpoel. Gedurende enkele tientallen jaren produceerden deze Haarlemse brouwerijen bier dat in het gehele land gedronken werd.
De firmanten van de nieuwe brouwerij waren Christiaan van Lommel, oorspronkelijk afkomstigs uit het Brabantse Terheijden, en Jacobus Johannes Vogelpoel uit Haarlem. Waarom Christiaan van Lommel in 1853 zijn brouwerij in Terheijden verkocht en als rentenier in Haarlem ging wonen blijft onduidelijk. Door die actie deed hij echter een schoonzoon op, zijn firmant Vogelpoel die in 1858 met de dochter van Christiaan in het huwelijk trad. Samen kochten zij de azijnmakerij van Barnaart aan de Spaarnwouderstraat en vormden die om tot een bierbrouwerij onder dezelfde naam. Afgezien van het feit of het verstandig is om dan dezelfde naam aan te houden is dat niet zo vreemd als het klinkt. Azijn kan uit verschillende grondstoffen gemaakt worden, en dus ook uit bier. Bierazijn was in de loop van de eeuwen een belangrijk bijproduct voor de Haarlemse brouwerijen. Het gebouw zal dus wel een bepaalde geschiktheid hebben gehad om er een brouwerij in te vestigen. Of de brouwerij niet goed van de grond kwam, of dat het niet goed boterde tussen de firmanten dat is niet bekend. In 1860 gingen ze uit elkaar. Vogelpoel vertrok uiteindelijk naar Bergen op Zoom om daar een bierbrouwerij over te nemen, en Van Lommel verkocht het complex met de Haarlemse brouwerij aan een nieuwe eigenaar.

Gelukkig heb ik van verzekeren meer verstand…
De centrale zin uit een oude tv reclame, waarin een acteur een merkwaardig talent voor balbeheersing bij voetbal vertoonde, om dan onder het uitspreken van deze zinsnede licht verontschuldigend de camera in te kijken. De Haarlemse verzekeringsagent Samuel Cornelis Raven kocht weliswaar de brouwerij aan de Spaarnwouderstraat, maar of hij zoals de man in de reclame daarmee ook over onverwachte kennis beschikte -in zijn geval van bier brouwen- moet worden betwijfeld. De verkoopakte bevatte namelijk een aantal bijzondere bepalingen. Van Lommel zegde bijvoorbeeld toe aan Raven en diens broer gedurende een half jaar instructie te geven in het brouwen van bier, en bovendien was het hem niet toegestaan ooit zelf nog een brouwerij in Haarlem te bezitten. Raven vond de naam van het Klaverblad blijkbaar niet geschikt en veranderde die in ‘de Witte Raaf’. Zijn brouwerij had succes en deels zal dat te maken hebben gehad met de in die tijd gestarte stimulering van het bier drinken. Een van de grote problemen in de negentiende eeuw was het gebruik van sterke drank zoals jenever. Los van sociale problemen die overmatig alcoholgebruik in de gezinssfeer kan veroorzaken, werd ook een duidelijk verband gelegd met de lage productiviteit van Nederlandse arbeiders. Aanvankelijk werd bier daarom gepromoot als een gezond alternatief voor de arbeiders. En mogelijk heeft dat de zakenman Raven de overtuiging gegeven dat een derde brouwerij in Haarlem levensvatbaar zou zijn. Groot was de brouwerij niet, want in 1861 had Raven drie man in dienst, tegen zijn concurrenten elk rond de acht. Er werd op dat moment ook nog geen gebruik gemaakt van stoomkracht, in Haarlem maakte nog slechts ‘het Hert’ van de firma Lans gebruik van die techniek.



De zaken gingen voorspoedig en Raven wilde uitbreiden. Maar daar heb je geld voor nodig, en blijkbaar had hij dat niet voldoende. Hij zocht en vond een kapitaalkrachtige Haarlemmer die blijkbaar wel wat in de brouwerij zag: Daniël de Haan junior. De Haan had door de erfenis van zijn ouders de mogelijkheid het leven te leiden van wat men in Engeland ‘a gentleman of leisure’ noemt. Een man die zijn leven op een aangename manier doorbrengt met werkzaamheden en bezigheden die hem het meest interesseren. In het geval van De Haan, gestudeerd en gepromoveerd, met ruime belangstelling voor literatuur en techniek. In de tuin van zijn huis aan het Kenaupark had hij bijvoorbeeld een eigen natuurkundig laboratorium. Als prominente Haarlemmer was hij lid van de gemeenteraad en op een zeker moment zelfs wethouder. Daarnaast was hij ook directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en directeur van Teyler. Een man met geld en invloed. In 1863 richtten beiden de Firma De Haan en Raven op, die een kapitaal had van 60.000 gulden. Het aandeel van Raven bestond uit de brouwerij, waarvan de waarde gesteld werd op 20.000 gulden. Het aandeel van De Haan bestond dus uit de overige 40.000 gulden, een voor die tijd behoorlijk kapitaal. Ik stel me zo voor dat Raven de man was die voor de zakelijke contacten zorgde, terwijl De Haan gezien zijn achtergrond zich meer interesseerde voor de technische en wetenschappelijke aspecten van het bier brouwen. Het gemeenteverslag over 1863 laat zien wat de gevolgen waren van de financiële injectie die De Haan aan het bedrijf gaf. In dat jaar verdubbelde het aantal personeelsleden, en werd een stoommachine in gebruik genomen. Het verslag over dat jaar meldt dat de brouwerij “eene belangrijke uitbreiding (heeft) ondergaan”, en dat de toestand “vooruitgaande” is.

de 'oude heer' de Haan


Witte Raaf, een wereldbier
Ooit is beweerd dat de Haarlemse brouwerijen in de negentiende eeuw slechts voor de lokale markt produceerden. Die bewering kan gevoeglijk naar het land der fabelen worden verwezen. De Haarlemse brouwerijen leverden hun bier vaak tot ver buiten de grenzen van de gemeente, en zelfs ver buiten de grenzen van de provincie Noord-Holland. Zo ook De Witte Raaf. Uit advertenties in Nederlandse kranten blijkt dat het bier niet alleen in Haarlem werd verkocht, maar ook in Amsterdam, Leiden, Rotterdam en in de provincie Friesland. Daar zetelde een provinciale agent in Sneek, en werd het bier onder meer verkocht vanuit het depot in Harlingen. Uit de Haarlemse gemeenteverslagen blijkt tevens dat vanuit Haarlem bier naar Oost-Indië werd uitgevoerd. De vraag is nu welk bier de brouwerij produceerde. Velen associëren bier met pils, of met de bieren die uit België worden ingevoerd. In Haarlem is men inmiddels gewend geraakt aan het Jopenbier. Maar wat nu het verschil tussen het ene en het andere is, dat is vaak niet duidelijk. Het traditionele Nederlandse bier was het bovengistende bier. Het gaat in het kader van dit artikel te ver om precies uit te leggen hoe dat gebrouwen werd. Maar in elk geval was het kenmerk dat de gist zich aan de bovenkant van het brouwsel bevindt. Dat heeft onder meer als gevolg dat het bier vaak troebel is, omdat het nog gistdeeltjes bevat. Pils daarentegen is een ondergistend bier, en de gist bevindt zich dan onderin het brouwsel, wat doorgaans een helder bier oplevert. In 1857, toen de brouwerij gesticht werd kon het ondergistende bier in Nederland nog niet geproduceerd worden, maar daarover later. De Witte Raaf produceerde aanvankelijk dus het traditionele Nederlandse bier.


Dat bier kwam wel in verschillende soorten. Doorgaans brouwde men in elk geval donker en licht bier, en dat in verschillende kwaliteiten. Waar in die tijd veel mee geadverteerd werd, ook door de Witte Raaf, was het Princessebier. Aan het begin van de negentiende eeuw waren enkele typen bier die in het huidige België werden geproduceerd ook in de noordelijke delen van het koninkrijk populair geworden: Faro en Lambiek. Door de afscheiding van België werd de toevoer van deze bieren problematisch, dus gingen ook de Hollandse brouwerijen zich op de productie van deze biersoorten werpen. Het spreekt bijna vanzelf dat ze ook bij de Witte Raaf gebrouwen werden. Tot de populaire biersoorten hoorde ook ale, en gerstebier. Dat laatste was een iets goedkopere biersoort. Tenslotte fabriceerde de brouwerij ook het stoutbier. Aan dit biertype werden zeer heilzame eigenschappen toegeschreven, en in de advertenties waarin het werd aangeprezen werd dan ook veelal gerefereerd aan dankbrieven van klanten die van allerlei kwalen genezen waren door het drinken van stoutbier. Ook medici werden geciteerd, en aan scheikundigen werd gevraagd om het bier te analyseren, om hen vervolgens te laten verklaren dat alleen de beste en meest heilzame grondstoffen waren gebruikt. Overigens was de Witte Raaf niet de grootste producent in Nederland. Die eer kwam voor Haarlem toe aan de brouwerij van Lans, en landelijk aan de Gekroonde Valk van de firma Van Vollenhoven uit Amsterdam.


Een bijzonder moment was het feit dat het bier van de Witte Raaf ook richting Noordpool werd geëxporteerd. In 1882-1883 werd een Nederlandse Poolexpeditie georganiseerd. Vermoedelijk zal het contact van de organisatoren van deze expeditie gelegd zijn met Daniël de Haan, die immers ook actief was in de wetenschappelijke wereld. De expeditie werd door diverse bedrijven gesponsord, door de levering van goederen, waaronder levensmiddelen. De Amsterdamse firma J.H. Schreuder leverde twaalf blikken rolpens, en de Rotterdamse firma Ter Marsch stelde maar liefst honderd blikken hoofdkaas ter beschikking. Om dit alles weg te werken werden door wijnhandelaren flessen champagne en moezelwijn geschonken, en leverde de Schiedamse firma Daniël Visser en Zonen de gigantische hoeveelheid van 320 liter “beste Genever”. Daar kon de firma De Haan en Raven natuurlijk niet bij achter blijven, en daarom werden vijf kisten bier geleverd. Ongetwijfeld daarmee het koudste Haarlemse bier ooit!

Bier in de Haarlemmer Hout
Een brouwerij produceert bier. Maar zonder dat dit bier verkocht en vervolgens gedronken wordt komt er van een gezonde bedrijfsvoering niet veel terecht. Het bier van de Witte Raaf werd daarom zoals al eerder gezegd door het gehele land geleverd. In die tijd gebeurde dat ‘op fust’. Het bier werd aan agenten geleverd, die vervolgens zorgden voor de distributie naar café’s en particulieren. Aan particulieren werd veelal in kruikjes geleverd, aan café’s in vaten. Maar ook het bottelen in flessen was vrij gebruikelijk. Echter alleen bij de bottelaars en doorgaans niet in de brouwerij. Dat werd wel gedaan voor exportbier, totdat het in de twintigste eeuw gebruikelijk werd om direct vanuit de brouwerij aan de kleinhandel te leveren. Het was echter ook al een lange traditie dat brouwers eigenaar of aandeelhouder waren in een herberg of een bierhuis. Heineken was bijvoorbeeld betrokken bij de Amsterdamse etablissementen Die Port van Cleve en Mille Colonnes. Maar Heineken stond daarin beslist niet alleen. Dergelijke constructies treffen we zelfs al in de zeventiende eeuw aan.

tekening van de biertent van De Haan en Raven in de Haarlemmerhout

In die zin moet ook het verzoek van de firma De Haan en Raven uit 1868 worden gezien om in de Haarlemmerhout een biertent te mogen openen, om daar gedurende de zomermaanden aan de wandelaars in de Hout bier te mogen verkopen. Zij waren niet de enige verzoeker, want ook Willem Oltmanns en Wilhelm Tirgrath dienden een dergelijk verzoek in. Beiden waren exploitant van een horecaonderneming in de stad, de eerste aan het Spaarne, de tweede aan de Botermarkt. Oltmanns was bovendien de Haarlemse agent van de brouwerij De Haan & Sleutels, van de firma P. & S. Rendorp te Amsterdam; een concurrent van de Witte Raaf dus. In de Hout bevond zich al de zogenaamde Buitensociëteit (later bekend onder de naam Dreefzicht), maar die werd door de herensociëteit “Trou Moet Blycken” geëxploiteerd, en was niet voor iedereen toegankelijk. De verzoekers hadden de bedoeling de nette burgerij te bedienen, die geen toegang tot de Buitensociëteit had. Hoewel De Haan en Raven een prachtig ontwerp indienden, werden beide verzoeken afgewezen. Niet omdat de gemeenteraad de verkoop van bier niet zag zitten, maar omdat de gemeente eerst een geschikte plaats wilde aanwijzen voor de plaatsing van een dergelijke biertent. Het verzoek werd overigens niet herhaald, en het fraaie plan van De Haan en Raven werd niet uitgevoerd.

Het einde van de brouwerij
Al eerder meldde ik het verschil tussen het traditionele ondergistende bier, en pils. Zoals gezegd produceerde de Witte Raaf het traditionele bier. Daar stond deze brouwerij niet alleen in. In Nederland was productie van het bovengistende bier ingewikkeld en duur. Je had er namelijk een veel lagere temperatuur voor nodig. En die kon alleen bereikt worden door koeling. Voor koeling was ijs nodig, en dat was niet voorradig. In de winter kon misschien ijs uit een gracht gebruikt worden, maar in andere jaargetijden moest het geïmporteerd worden. Aanvankelijk werd het vanuit Noorwegen per schip aangevoerd, en in latere tijd werd geëxperimenteerd met de mechanische fabricage van ijs. Dat werd pas goed mogelijk nadat Wilhelm Feltmann, directeur en brouwmeester bij Heineken, in samenwerking met de Duitse fabrikant Linde goed werkende machines introduceerde. Vanaf dat moment nam de productie van het nieuwe ‘heldere’ bier in Nederland een grote vlucht. Noch Heineken, noch Feltmann hield het procedé geheim. Concurrenten konden altijd bij de brouwerij van Heineken terecht om een rondleiding te krijgen. Zo ook de firma De Haan en Raven. Ietwat verbaasd werd bij Heineken geconstateerd dat de firmanten of de brouwmeester niet op kwamen dagen, maar een smid in dienst van de brouwerij. Of die verbazing geheel terecht was durf ik niet te zeggen. Mogelijk fungeerde de man als ‘technisch specialist’ bij de Witte Raaf, en was hij daarom de aangewezen persoon om een ijsmachine te gaan bekijken. Hoe het ook zij, de introductie van het moderne bier liet bij De Haan en Raven nog even op zich wachten.
Dat kwam pas van de grond nadat Raven zich door zijn firmant uit had laten kopen. In de jaren tachtig ging hij van zijn geld leven, en bleef Daniël de Haan als enige firmant over. Hij nam zijn gelijknamige jongste zoon als tweede man in het bedrijf op.

de 'jonge heer' de Haan

Deze zoon wordt als “de jonge heer De Haan” opgevoerd in een vraaggesprek ten tijde van de Arbeidsenquête van 1890. Voor die enquête zijn in Haarlem gesprekken gevoerd met de eigenaar van het Hert, de heer Lans, en met een personeelslid van de Witte Raaf, Geert Piers genaamd. Deze verklaarde dat hij op dat moment reeds 24 jaar bij het bedrijf werkte. Weliswaar geen werker van het eerste uur, maar wel iemand die een lange staat van dienst had. Uit de enquête blijkt dat op dat moment elf man in de brouwerij werkzaam waren, zes dagen in de week, en dat van 6 uur in de morgen tot 7 uur in de avond, wel met een aantal pauzes. Tot de secundaire arbeidsvoorwaarden behoorde het vrij drinken van bier. Twee liter de man per dag, in de ochtend een kruik vers bier, in de middag een kruik oud bier. Vroeger (zo meldde Piers) werd meer gedronken, maar omdat daar misbruik van werd gemaakt was het teruggebracht tot twee liter. Als men daarna nog dorst had en daarover klaagde, dan zei de jonge heer De Haan: “Nu, oude zeurkous, neem maar een glas.” Piers haastte zich om te melden dat het ‘oude zeurkous’ vriendelijk bedoeld was. De Haan lijkt al met al geen slechte werkgever geweest te zijn, want er werd ook vermeld dat onlangs een personeelslid zeven weken ziek was geweest. Zijn salaris was toen gewoon doorbetaald. Ook werd er op gelet dat de zondag als rustdag gold. Zoals de heer De Haan zei: “Zes dagen zijn er om te werken, de zevende dag is om te rusten.” De brouwerij werd door Piers ruim genoemd en plezierig om in te werken.
Dat zal ongetwijfeld veroorzaakt zijn door het feit dat juist na het uitkopen van de firmant door de oude heer De Haan veel geld geïnvesteerd werd om de brouwerij uit te breiden en geschikt te maken voor het brouwen van het moderne ondergistend bier. Het gemeenteverslag over 1891 meldt de laatste verbouwing, waarbij nieuwe stoommachines zijn geplaatst, een nieuwe brouwketel, en een koelmachine van het systeem Linde, “om ook te kunnen brouwen ondergistingsbieren”. Met andere woorden: de brouwerij is geschikt gemaakt om mee te kunnen gaan in de nieuwe tijd. Hoewel dat te prijzen was, kwam die verbouwing eigenlijk veel te laat. Concurrent Lans had al een aantal jaren eerder een nieuwe brouwerij laten bouwen, terwijl juist in deze tijd aan het Zuider Buiten Spaarne een brouwerij werd geopend die speciaal voor de productie van het ondergistende bier was bestemd, Maar los daarvan werkten andere brouwerijen in Nederland inmiddels al tientallen jaren volgens de nieuwe methode. En daaronder grote bedrijven zoals Heineken en Amstel. Het lijkt er daarom sterk op dat de Witte Raaf hierdoor de boot volledig miste.


Dat bleek overduidelijk toen de oude heer De Haan op 22 februari 1895 overleed. Het bedrijf was met zulke grote schulden belast, dat voortzetting niet realistisch was. Voor de familie De Haan bleek het slecht af te lopen. Weliswaar kon verkoop van gebouwen en goederen een faillissement afwenden, maar het betekende wel dat de weduwe haar huis moest verlaten en in Den Haag bij haar dochter in ging wonen. De jonge meneer de Haan verliet de brouwwereld, hij eindigde zijn carrière als directeur van de Ringers chocoladefabrieken. En soms komt de cirkel weer rond, zo ook in dit geval. De onroerende goederen werden namelijk gekocht door een zeepfabrikant. De gebouwen aan de Spaarnwouderstraat werden geschikt gemaakt voor de fabricage van zeep, en dat onder de naam die ook de oorspronkelijke azijnmakerij had gedragen: N.V. de Haarlemsche Stoom Zeepfabriek “het Klaverblad”. De door deze fabriek geproduceerde karnemelkzeep zal vermoedelijk nog verser in het geheugen liggen dan het door de Witte Raaf geproduceerde bier.



Dit artikel is een uitgebreide versie van een publicatie, getiteld Een biertent in de Haarlemmerhout, verschenen in Uitgelicht, tijdschrift uitgegeven door het Noord-Hollands Archief, mei 2014

vrijdag 22 augustus 2014

van zeep naar bier en weer terug: de bierbrouwerij te Hoogkerk

Ooit stond in Hoogkerk de Elmersmastede of Elmersmaborg. In de achttiende eeuw werd het oorspronkelijke huis gesloopt en vervangen door een imposant huis in Louis XV stijl. Bij het huis werd in de achttiende eeuw een zeepziederij gesticht, die blijkbaar in bezit was van de familie Franke. Rond 1820 ging het complex over in handen van Sixtus Fredericus ten Cate. Uit zijn tijd dateert de oudste kadasterkaart van Hoogkerk, waarop het complex ingetekend staat. Door verkoop gingen huis en zeepfabriek over in handen van Lucas Jacobus Stratingh. Deze was van 1851-1865 burgemeester van de gemeente Hoogkerk. Waarom hij in dat laatste jaar afstand deed van dat ambt en tevens de zeepziederij verkocht is mij niet bekend. Wel bekend is wat de bestemming van het gebouwencomplex vervolgens werd. Want op 18 september 1866 kwam een gezelschap heren bijeen in het kantoor van de Groninger notaris A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer. Het waren de graanhandelaren Hendrik Arend Wijnne, Jacobus Christoffel de Mol Moncourt, en Harmannus Landweer, de commissionairs Coenraad Landweer en Hermannus Hendriks Mulder, logementhouder Gerhardus Hendrikus Uithof, ds. Joannes Sibinga uit Blija, tabaksfabrikant Theodorus Niemeijer, en Joost Wijnveldt junior. Uitgezonderd de predikant en Wijnveldt waren allen woonachtig in Groningen. Op deze dag richtten zij een naamloze vennootschap op, de Groninger bierbrouwerij ‘Artevelde’. In totaal brachten zij een bedrag van 42.000 gulden in. De vennootschap was bestemd voor het vervaardigen en verkopen van bieren. Directeur werd Joost Wijnveldt junior, commissarissen de heren Coenraad Landweer en Gerhardus Hendrikus Uithof. Zetel van het bedrijf werd de zeepfabriek van Stratingh, die werd omgevormd tot wat in die tijd werd aangeduid met de term ‘stoombierbrouwerij’.

de Elmersmaborg in Hoogkerk

Dat was de start van een bedrijf dat met vallen en opstaan een kleine dertig jaar in Hoogkerk gevestigd bleef. Ooit was bier in de Nederlanden de belangrijkste drank geweest. De kwaliteit van het water was meestal slecht, en bovendien werd het als drank gewantrouwd. Alternatieven waren er nauwelijks. Melk was iets voor kinderen en wijn voor de meesten te duur. Dat betekende dat er in het huidige Nederland vele honderden brouwerijen tegelijk werkzaam waren. In de tweede helft van de zeventiende eeuw veranderde dat. Eerst langzaam, maar uiteindelijk steeds sneller. Brandewijn en jenever werden populairder, het bier door de hoge belasting duurder. Bovendien kwamen alternatieven op de markt, zoals koffie, thee en cacao. Dat hield in dat het aantal brouwerijen zeer sterk afnam. Dat was het beste te merken in de noordelijke helft van het land. In de negentiende eeuw kwam er een opleving. Naast allerlei andere factoren zal het langzaam herstel van de economie zeker een rol hebben gespeeld. In Nederland kwam de industrialisatie langzaamaan op gang, en de bevolking ging toenemen. Voor bier speelden er nog een paar zaken een rol, de bestrijding van het alcoholmisbruik, een aantal nieuwe uitvindingen, en de introductie van een nieuwe biersoort. Dat de bestrijding van alcoholmisbruik van belang was voor de brouwnijverheid klinkt tegenstrijdig, maar dat is het niet. Door velen werd bier gezien als een uitstekend alternatief voor sterkere dranken als jenever. Die laatste drank werd gezien als de vloek voor de maatschappij, en overschakeling op het als een gezondere drank geziene bier werd daarom gepropageerd.
De belangrijke uitvindingen waren onder meer een goed bruikbare thermometer en de saccharometer. Beide instrumenten konden door de brouwer gebruikt worden om preciezer te meten wat er met zijn brouwsel gebeurde. Bovendien kwam er in de loop van de eeuw meer kennis omtrent gist en het pasteuriseren. Allemaal zaken die bevorderlijk bleken voor de kwaliteit van het eindproduct. En bovendien kon door het gebruik van stoommachines het werkproces op een meer industriële basis worden geschoeid. Juist vanaf 1860 zien we op verschillende plaatsen nieuwe brouwerijen verschijnen. Bij de oprichters van Artevelde in Hoogkerk vinden we een aantal mannen die belang zullen hebben gehad bij een goed lopende brouwerij. Graanhandelaren en commissionairs zullen er aan verdiend kunnen hebben, en in Theodorus Niemeijer herkennen we een nieuw soort ondernemer. Ze waren stuk voor stuk bereid om deel te nemen in een onderneming die naar zij zullen hebben gehoopt zijn geld ruimschoots opbracht!

In Hoogkerk lijkt dat echter niet het geval geweest te zijn. Voorlopig blijft het speculeren wat daarvan de oorzaak geweest kan zijn. Er is echter wel een aanwijzing te vinden. Ik noemde al eerder dat juist in deze periode een nieuwe biersoort in Nederland werd geïntroduceerd. Zonder technisch te worden moet ik dan eerst uitleggen dat tot die tijd in Nederland het zogenaamde bovengistende bier werd gebrouwen. Het woord zegt het al: eenvoudig gezegd, het gist dreef op de vloeistof. Dat betekende een troebel type bier. Al eerder werd in Tsjechië en Beieren ander bier geproduceerd, het ondergistende bier. Doordat de gistdeeltjes onderin de vloeistof zitten is die vloeistof helderder. Om dat te bereiken heb je extra koeling nodig, en dat was in Nederland door het klimaat een probleem. Door de omstandigheden werden de Nederlandse brouwers echter gedwongen het zogenaamde Beiers bier (of zoals we het ook kennen: Pilsener bier) te gaan produceren. Door betere verbindingen leerden de Nederlanders het bier namelijk kennen. Via de nieuw aangelegde spoorwegen kon het relatief snel vanuit Duitsland aangevoerd worden en werd het een gevaarlijke concurrent voor het traditionele Nederlandse bier. Grote brouwerijen in het westen van Nederland schakelden al snel om, en er werden zelfs compleet nieuwe zeer grote brouwerijen bijgebouwd. Heineken schakelde om, en Amstel is een voorbeeld van een van de geheel nieuwe brouwerijen. En Artevelde? Pas begin jaren tachtig is sprake van het begrip ‘ijskelder’ in het complex. En juist ijskelders speelden in verband met die eerder genoemde koeling een belangrijke rol bij de productie van het nieuwe bier. Welke biersoort produceerde Artevelde? Maakte de Hoogkerker brouwerij naast een ijskelder ook gebruik van de fabricage van ijs door middel van een ijsmachine? Dat wordt niet duidelijk. Het lijkt er al met al sterk op dat Artevelde in de eerste vijftien jaar van het bestaan bovengistend bier brouwde, in die tijd ook wel denigrerend ‘werkmansbier’ genoemd, en pas later overschakelde op de productie van ondergistend bier.


Voor de oorspronkelijke beleggers zal het resultaat teleurstellend zijn geweest, want rond 1879 trokken zij zich terug, en directeur Joost Wijnveldt nam het bedrijf over. Hij zocht daarbij een firmant en vond die in de persoon van Johannes Sannes, een Groninger scheepskapitein. Lang duurde de samenwerking niet door het vertrek na enkele jaren van Wijnveldt. Als nieuwe firmant kreeg Sannes nu de van oorsprong Duitse brouwer Heinrich Stiehl naast zich, die eerder als brouwer in Almelo werkzaam was geweest. In deze periode lijkt Artevelde overgeschakeld te zijn op het brouwen van ondergistend bier. Er waren namelijk in 1881 een ijskelder en lagerkelders op het terrein verschenen. Dat Sannes daarbij samenwerking zocht met een Duitse brouwer, daar zit een zekere logica in, want vele brouwerijen die geschikt werden gemaakt of speciaal gebouwd werden voor de productie van Beiers bier, hadden een brouwmeester in dienst die uit Duitsland kwam. Daar had men immers al veel eerder ervaring met het brouwen van dit biertype opgedaan. Met de komst van Stiehl zal ook een nieuwe naam aan de brouwerij zijn gegeven: de Groninger Stoombierbrouwerij Waldeck. Stiehl was namelijk geboortig van Korbach, dat gelegen is in de Duitse Landkreis Waldeck-Frankenberg. Het verhaal wordt nu een beetje eentonig, want Sannes verliet de firma, en zijn plaats werd door een Hoogkerker opgevuld, namelijk Fokko Mulder, zoon van de scheepsbouwer Jakob Mulder en Fokkelina Wolters. Omstreeks 1887 verliet Stiehl op zijn beurt de firma en besloot vader Mulder bij te springen, want hij kocht de onroerende goederen.

bron: Bieretiketten.nl


Het einde van het bedrijf was overigens al in zicht. Ondanks de omschakeling zal de brouwerij in Hoogkerk vermoedelijk niet erg succesvol geweest zijn. De concurrentiestrijd was fel, en kleinere bedrijven zoals Waldeck zullen niet voldoende reserve hebben gehad om tegen de grote brouwerijen op te boksen. Dat moet voor vader en zoon Mulder al snel duidelijk geweest zijn, en zij besloten de brouwerij van de hand te doen. Kopers waren een Haarlemmer (Arnold Johan Luitingh) en een Hagenaar (Pieter Louis van Genderen), en per 1 mei 1891 werden zij de eigenaren. Luitingh was van 1888-1891 brouwmeester geweest bij de Haarlemse brouwerij Firma H. Lans en Zoon, en had daarmee de nodige ervaring. Vermoedelijk was Van Genderen de man die het financiële gat opvulde. Luitingh probeerde de zaak voortvarend aan te pakken, door zich op de productie van stout te richten. Hij moet daarmee ruime ervaring hebben gehad, want het was het belangrijkste bier van zijn Haarlemse werkgever. En hij probeerde ook duidelijk onder diens duiven te schieten, door onder meer in Haarlem met dit bier te adverteren. De historie vertelt niet hoe zijn oude werkgever daarop reageerde. Baten mocht de aanpak niet, want ook de markt voor stout was stevig in andere handen: van die van de firma Lans in Haarlem, maar ook van een nog grotere brouwerij, Van Vollenhoven in Amsterdam. Het avontuur liep dan ook niet goed af, en in oktober 1895 werd de brouwerij te koop aangeboden. Saillant detail: via dezelfde notaris die ooit in 1865 betrokken was geweest bij de oprichting! Luitingh eindigde zijn bestaan als koster van de Haarlemse Grote- of Sint Bavokerk, Van Genderen als administrateur van het oudheidkundig museum te Leiden. Koper van het terrein werd zeepzieder Pieter Marringa uit Hoogkerk. Daarmee was de Elmersmaborg weer bij de uitgangspositie: van zeep naar bier, en weer terug!

Een vrijwel identieke versie van dit verhaal van mijn hand verscheen in: Op de Hoogte, uitgave van de Historische Vereniging Hoogkerk, jaargang 13, nr. 2.

zondag 16 februari 2014

De man, de stad en het bier: de biografie van Gerard Adriaan Heineken

Je hebt liefhebbers van bier, en je hebt liefhebbers van pils. “Wat nu?”, zullen sommigen vragen. Pils is toch bier. Ja, daar valt niets tegen in te brengen. Maar in de afgelopen tientallen jaren heeft zich in Nederland een tweedeling voorgedaan. Dronk de Nederlander eerst voornamelijk pils –van welk merk dan ook– al geruime tijd is het zogenaamde ‘speciaalbier’ in opmars. En steeds vaker wordt met een zeker dedain neergekeken op pilsdrinkers. Zeker als die dan ook nog een voorkeur voor Heineken aan de dag leggen. Bij de naam Heineken zullen de meeste mensen verder de flamboyante Freddy Heineken voor ogen hebben. De familie heeft echter meer te bieden. De meer bescheiden kunstzinnige wetenschapper en vader van Freddy: H.P. (Henry) Heineken, maar ook de grondlegger van het huidige concern Gerard Adriaan Heineken (1841-1893). De laatste heeft nu volkomen verdiend een biografie gekregen, geschreven door Annejet van der Zijl. Bovendien, dit jaar 150 jaar brouwerij Heineken, en daarom ook nog een tentoonstelling en verschillende lezingen bij het Amsterdamse stadsarchief. Het is dit jaar dus Heineken galore!

Het boek
Aan Annejet van der Zijl de eer om de biografie van Gerard Heineken te schrijven: Gerard Heineken. De man, de stad en het bier. Gerard Heineken had het beslist slechter kunnen treffen, want het boek van Annejet van der Zijl is plezierig leesbaar en informatief. Dat kan ook nauwelijks anders, want zo is haar stijl. Inhoudelijk qua informatie, en toegankelijk qua schrijfstijl. Toch vind ik deze biografie van Heineken minder geslaagd dan die van Annie Schmidt en Prins Bernhard. Gerard Heineken blijft, alle goede bedoelingen ten spijt een beetje ‘plat’, twee dimensionaal. Akkoord, hij was de grondlegger van een wereldconcern, hij was cultureel actief, hij was sociaal begaan. Al die dingen zijn te herleiden aan de hand van allerlei activiteiten waarbij hij betrokken was. Nieuw voor mij was dat hij interessant historisch en kunstzinnig materiaal voor een breed publiek veilig stelde door het te schenken aan het Oudheidkundig Genootschap en het Gemeentearchief Amsterdam. En ook dat hij onder meer betrokken was bij sociale woningbouw. Maar leren we daardoor de persoon echt kennen? Krijgen we daardoor de kans om hem sympathiek te vinden of een hekel aan hem te krijgen? Helaas niet, want daarvoor ontbreekt toch te veel aan het geschetste beeld.
Dat hij een twee dimensionale persoonlijkheid blijft ligt ongetwijfeld aan het bijna volstrekt ontbreken van egodocumenten. De brief die hij aan de vooravond van de aanschaf van brouwerij ‘de Hooiberg’ aan zijn moeder schreef is daarom terecht bewaard als een ‘relikwie’. Het is een van de weinige stukken waar de persoon Gerard Heineken zich een beetje laat kennen. Een zelfbewuste jongeman, vol plannen. Hij is zeker van zijn zaak, en hij laat zich niet beetnemen door de ‘volwassenen’ die het groentje de brouwerij willen verkopen. Maar voor de rest leren we hem niet echt kennen. Een succesvolle zakenman, een cultureel geïnteresseerde Amsterdammer. Maar dat waren er wel meer. De bezielde eigenaar van een brouwerij dan? Tsja, dat waren er in die tijd ook meer. Het was de tijd waarin de brouwnijverheid in Nederland nieuw elan leek te krijgen. In deze periode was Heineken zelfs in Amsterdam lang niet de enige. De Koninklijke Nederlandsche Beijersch Bierbrouwmaatschappij, de Amstel, ’t Haantje, de Deli, zelfs Van Vollenhoven. Stuk voor stuk grote Amsterdamse brouwerijen. Maar ook in andere steden bloeide op dit gebied nieuw initiatief op. Wat wel bijzonder is? Het feit dat de brouwerij van Heineken al deze initiatieven stuk voor stuk overleefde. Maar is dat de verdienste van Gerard Heineken? Ik vrees dat die zaak aanzienlijk gecompliceerder ligt. Hoe goed het verhaal ook geschreven is, hoe boeiend het onderwerp ook is, Gerard Heineken blijft een onbekende.


Gebaseerd op de berichten in de pers was ik bang dat de schandalen die door Von Barnekow en zijn vrouw veroorzaakt werden de boventoon zouden gaan voeren. Bekenden die weten dat ik in de geschiedenis van de brouwnijverheid geïnteresseerd ben kwamen naar me toe, met de vraag of ik het al gehoord had: Freddy Heineken was geen ‘echte’ Heineken! Dat verhaal kende ik al lang, evenals vele andere verhalen. Na lezing van het boek van Annejet van der Zijl ben ik gerust gesteld. Zij meldt het verhaal, maar besteedt er niet meer aandacht aan dan dat het verdient. Roddel en achterklap is bij haar terecht slechts een ‘voetnoot’ bij het totale verhaal. Al met al kan ik het boek zeker aanraden als een plezierig leesbaar boek, dat een interessante kijk biedt in de ontwikkeling van Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Voor hen die in de geschiedenis van de brouwerij geïnteresseerd zijn zou ik het minder aanraden. Daarvoor blijft nog steeds het boek van Korthals de beste bron. En dat is dan jammer, want dat boek dateert immers al van 1948 en kan dus op bepaalde punten beslist gedateerd genoemd worden. Een enkele kanttekening nog. Het is zeker dat Wilhelm Feltmann geprobeerd heeft de brouwerij onder zijn controle te krijgen. Begrijpelijk, want hij had er minstens zoveel energie in gestopt als Gerard Heineken. Maar of het de bedoeling was dat zijn zoon Frits Feltmann hem op zou volgen, zoals op pagina 198 vermeld wordt? Deze was nog rijkelijk jong op dat moment. Er was een moment dat een Feltmann junior in zicht was, maar dat was voor zover mij bekend de oudste zoon Willy Feltmann, geboren in 1873. Hij kwam op audiëntie, maar werd te licht bevonden. Gezien de weinig hartelijke relatie tussen Wilhelm Feltmann en Mary Heineken niet echt verrassend. Beiden hadden denkelijk een te groot ego om goed met elkaar samen te kunnen werken. Het bleek voor de zoons van Feltmann vermoedelijk een fikse streep door de rekening.

De tentoonstelling
Zoals al eerder gezegd, ook het Amsterdamse stadsarchief biedt dit jaar ruimschoots aandacht aan Heineken. Een tentoonstelling en een aantal lezingen. De tentoonstelling is beslist mooi vorm gegeven. Maar als ik het daar bij zou laten dan zou ik de samenstellers beslist tekort doen. Naast de vormgeving is ook de inhoud positief te beoordelen. Wie alles volgt en kennis neemt van de extra informatie die via de audiotour wordt gegeven krijgt een goed beeld van de ontwikkeling van de brouwerij in de negentiende eeuw. Evenals bij de biografie van Gerard Heineken is de brouwerij ook hier onderdeel van de ontwikkeling van de stad Amsterdam in dezelfde periode. Terecht, want Heineken is zeker een van de voorbeelden van de economische ontwikkeling van de stad. De tweede gouden eeuw, zoals deze hier genoemd wordt. Toch leidt dat een enkele keer tot een wat overdreven aandacht. De tentoonstelling sluit af met een overzicht van de voor de stad zeer kenmerkende gebouwen die in die tijd ontstonden: het Paleis voor Volksvlijt, het Concertgebouw, het Rijksmuseum, de Beurs van Berlage en het Centraal Station. Of de brouwerij van Heineken nu echt in dit rijtje thuis hoort? Evenals een aantal andere gebouwen die hadden kunnen behoren tot het industrieel erfgoed van Amsterdam is het oorspronkelijke gebouw inmiddels verdwenen. Dus zo iconisch als de andere gebouwen is de brouwerij van Heineken daardoor niet. Ondanks dat wil ik ook de tentoonstelling in ieders aandacht aanbevelen.



Tenslotte
Als ik constateer dat Gerard Heineken terecht een biografie heeft gekregen, dan moet me wel van het hart dat dit is om de persoon. Kijken we naar het concern, en nog breder naar de geschiedenis van de brouwnijverheid in Nederland, dan is er een persoon die er tot nu toe relatief bekaaid vanaf komt: Wilhelm Feltmann. Ingehuurd door Gerard Heineken om de transitie van de traditionele brouwerij de Hooiberg naar een moderne brouwerij mogelijk te maken, werd Feltmann meer. Onder meer door zijn internationale contacten, en door zijn technische inzicht werd de Nederlandse brouwwereld voorgoed hervormd. Hij stond daarin weliswaar niet alleen, maar hij speelde daarin wel een vooraanstaande rol. Naast Gerard Heineken verdient de persoon van Feltmann daarom zeker aparte aandacht. Wat men ook denkt van het huidige product van Heineken, de rol van pioniers als Feltmann is voor de gehele bierwereld in Nederland van onschatbare waarde. En ook dat verdient aandacht, een onderzoek en een boek!

Verder lezen over Heineken?
Naast het boek van Annejet van der Zijl en het hierboven ook genoemde boek van de hand van Korthals over Heineken, is in de publicaties van Ton Heijdra en Mariëlle Hageman de nodige aandacht besteed aan de gebouwen van de brouwerij van Heineken in Amsterdam. Ook de niet geautoriseerde biografie van Freddy Heineken van Barbara Smit besteedt enige aandacht aan het begin van het wereldconcern.

Annejet van der Zijl, Gerard Heineken. De man, de stad en het bier, (Amsterdam / Antwerpen 2014)
H.A. Korthals, Korte geschiedenis der Heineken’s Bierbrouwerij Maatschappij N.V. 1873-1948, (Amsterdam 1948)
Ton Heijdra, Het Heinekenterrein. Geschiedenis van een brouwerij, (Amsterdam 1995)
Barbara Smit, Heineken. Een leven in de brouwerij, (Nijmegen 1996)
Mariëlle Hageman, Heineken. De brouwerij in Amsterdam, (Amersfoort / Brugge 2013)


Bovendien, de tentoonstelling in het Stadsarchief Amsterdam, Vijzelstraat 32, nog tot en met 11 mei 2014, dinsdag tot en met vrijdag van 10.00-17.00 uur, zaterdag en zondag van 12.00-17.00 uur (gesloten op maandag en Koningsdag 26 april).

zondag 20 oktober 2013

La Bière de la Grande Armée

Als je bekend staat als iemand die geïnteresseerd is in de geschiedenis van de brouwnijverheid, dan levert dat met enige regelmaat kleine schenkingen op. Krantenknipsels, bierviltjes, referenties naar archiefbronnen, en soms volle en lege bierflesjes. Tot die laatste categorie hoorde een geschenk van de Haarlemse stadsgids Thon Fikkerman. In dit geval een aluminium bierfles van de Engel-Brauerei uit Schwäbisch Gmünd in Duitsland.


Tot ik deze fles kreeg had ik nog nooit metalen bierflesjes gezien. De fles heeft een afbeelding van een militair te paard uit het leger van Keizer Napoleon, de titel is “Bière de la Grande Armée”. Inhoud van de fles 50 cl “Starkbier” met een alcoholpercentage van 7%, gebrouwen en gebotteld in Duitsland door de Engel-Brauerei in Schwäbisch Gmünd (Baden-Württemberg). Hoe het ooit gesmaakt heeft? Geen idee, want ik kreeg een lege fles…

De gebouwen van Engel Brauerei aan de Engelgasse
De producent bestaat inmiddels niet meer. Een onderzoekje op internet leerde dat de brouwerij gevestigd is geweest aan de Engelgasse 2 in Schwäbisch Gmünd. De brouwerij moest wegens faillissement in 2001 de deuren sluiten. Weliswaar werd een deel van het bedrijf voortgezet door de Stuttgarter Hofbräu AG, maar dat gold vermoedelijk voornamelijk contracten met afnemers, en niet de brouwactiviteiten in de oorspronkelijke vestigingsplaats. De brouwerij heeft vervolgens nog een tiental jaren leeg gestaan, tot aan de sloop in 2011. Zoals vele plaatsen in west Europa had ook Schwäbisch Gmünd een rijke brouwhistorie, met volgens het verhaal meer dan 200 brouwerijen, waarvan Engel de laatste was.
Het lijkt er op dat Engel voornamelijk overleefde door bier met een “gimmick” op de markt te brengen; vreemde namen werden soms bedacht. Naast het Bière de la Grande Armée werden bieren op de markt gebracht met fraaie namen als Bières des Druides, Golfers Choice, Neandertaler gesöff, Trompe La Mort, Vamp’Beer, Voodoo Dark en Weihnachts-Engel Festbier Esclusiv. De meeste tongen bracht het Fliegerbier in beweging. Als we de commentaren op internet moeten geloven hunkeren diverse mensen nog steeds naar dit bier. Door iemand werd gesuggereerd dat het Fliegerbier speciaal in aluminium flessen op de markt werd gebracht vanwege het mindere gewicht. Piloten (Flieger) konden op die manier hun bier makkelijker mee op reis nemen. Laten we hopen dat dit verhaal niet op de waarheid is gebaseerd. Immers, een kratje Fliegerbier à 7% in de cockpit zou de betrouwbaarheid van de Europese luchtvaart zeker niet bevorderen! Ik houd het er op dat de naam alleen als een verkoopstunt is gekozen.

Het beeldmerk van de brouwerij aan de gevel van het museum
In zekere zin betekende de sluiting van Engel ook de aanzet tot een positieve ontwikkeling. Een aantal onderdelen van het gebouw werd door een tweetal verzamelaars gered van de sloop, en deze zijn inmiddels onderdeel van de collectie van het Schwäbisch Gmünder Bier- und Jagd-Museum. Op een van de foto’s met een uitstalling van de bierflessen van Engel is zelfs mijn fles te herkennen…



Verwijzingen:
http://www.schwaebisch-gmuender-bier-und-jagd-museum.de/index.html

maandag 7 oktober 2013

Modeste Bier Festival 2013

Op zondag 6 oktober bezocht ik samen met Fred, mijn Haarlemse biercompaan, het Modeste Bier Festival 2013 in Antwerpen-Berchem. Het werd gehouden in een deel van Brouwerij De Koninck. Naast het proeven van bier bestond ook de mogelijkheid om lezingen en workshops te volgen, en een rondleiding te krijgen in de brouwerij. Omdat wij alleen op zondag konden was onze deelname aan de activiteiten beperkt. Eigenlijk een beetje jammer…


Bekende en (voor ons) onbekende brouwerijen bevolkten een stand en prezen met verve hun bier aan. Lekker bier? Niet zo lekker bier? Het is maar waar je van houdt. Ik proefde zelf onder meer een heerlijk smakende geus van Timmermans uit Itterbeek (de Gueuze Lambic); ik weet dat anderen griezelen van dat type bier. Ze vinden het zuur en daarmee geen bier en zelfs smerig. Dat werd ook nu gedemonstreerd. Terwijl ik keurig op mijn beurt stond te wachten vroeg een vrouw: “Is da’ blond?” Ik antwoordde: “Nee, een oude geus.” Zelden heb ik iemand zo snel weg zien lopen van een biertap! Fred nam een kriek. Een kriek is niet te verwarren met een zoete kers. Kriek is dan ook geen zoet bier, maar lekker fris zurig. De verrassingsbrouwerij was Emelisse, een Zeeuwse brouwerij uit Kamperland; het deed mijn Zeeuwse hart goed hen hier te zien. Volstrekt tegengesteld aan wat Fred en ik bij Timmermans proefden. Emelisse is in essentie een bitter bier, “echt” bier volgens sommigen. We verschillen over dat laatste van mening. Wat niet wil zeggen dat ik het bier van Emelisse niet waardeer! In tegendeel, het is alleen heel anders van smaak.
We wilden de lezingen ook volgen, mede in verband met ons eigen Haarlemse onderzoek. Het thema was ‘vrouwen en bier’. De eerste lezing konden we helaas maar zeer ten dele volgen: Hop is fijn voor het vrouwelijk welzijn, door Denis de Keukeleire, de “hopprofessor”. De indruk die deze voordracht achterliet (voor zover wij er bij aanwezig waren) was er een van plezier en genoegen. Misschien is het nog eens mogelijk het hele verhaal te horen, en niet slechts het slot. De tweede lezing was door ‘onze eigen’ Marjolein van Dekken, die promoveerde op het proefschrift Brouwen, branden en bedienen. Productie en verkoop van drank door vrouwen in de Noordelijke Nederlanden, circa 1500-1800. Jammer dat minder mensen geïnteresseerd waren in deze lezing. Bier wordt vaak met mannen geassocieerd, en juist haar onderzoek toonde aan dit voor de productie zeker niet geldt. En de aanwezigheid van veel vrouwen tijdens dit festival toont aan dat het ook voor de consumptie niet opgaat. Toch zijn er nog mensen die zeggen: “Bier is niks voor mij!” Ik citeer dan altijd Ariël Meeusen (ook aanwezig, hoe kan het anders!): “Iemand die zegt, ik hou niet van bier, heeft gewoon nog niet het juiste bier ontdekt!”


Ook tijdens deze dag werd ik weer geconfronteerd met het gevoel van jaloezie dat mij bekruipt als ik zie wat in Antwerpen op historisch gebied rond het verschijnsel bier en de brouwnijverheid gebeurt. In 2011 kwam daar het boek Antwerpen bierstad. Acht eeuwen biercultuur uit; een werkelijk prachtig uitgevoerd boek, dat de Antwerpse bierhistorie in allerlei facetten belicht. Werkelijk een prestatie om jaloers op te zijn! Maar zoals iedere historicus werden ook zij geconfronteerd met het feit dat onderzoek vaak veel meer oplevert dan je kunt gebruiken. Om een leesbaar verhaal te schrijven laat je –vaak met pijn in het hart– vele gegevens liggen. Bij schrijven van een goed verhaal geldt immers: “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister!” Toch, het laten liggen van zoveel moois blijft ongetwijfeld knagen. Vandaar het vervolg op Antwerpen Bierstad, de cahiers. Tijdens dit weekend werd het eerste cahier gepresenteerd: Bier op transport. En het trio Gustaaf Asaert, Paul Daeleman en Ivan Derycke heeft het voor elkaar gekregen weer een mooi uitgevoerd boek te laten verschijnen. Weer een weelde aan informatie en de nodige illustraties (één beeld zegt immers meer dan duizend woorden!). Vergeef me, ik heb het boek nog niet gelezen, dus inhoudelijk kan ik er niets over zeggen. Maar ik kijk naar het lezen uit. Uiterlijk geen essentiële kritiek. Een enkele afbeelding is matig van kwaliteit (zie pagina 74 en 116), maar uit ervaring weet ik hoe moeilijk het soms is om goede illustraties te vinden. Het doet niets af aan het boek. Zoals gezegd: ik ben jaloers!

Het zijn maar enkele impressies van een willekeurige bezoeker aan een van de vele biermanifestaties. Al met al een heel plezierige manier om mijn zondag mee door te brengen. En sinds prof.dr.em. Denis De Keukeleire weet ik: het is beslist gezond om elke dag enkele speciaal bieren te nuttigen. En het schijnt wetenschappelijk bewezen: voor het libido heeft het geen nadelige gevolgen. Dames en heren, waarvan akte!

Links voor de in deze blog genoemde brouwerijen en anderen:
Brouwerij en restaurant Emelisse in Kamperland: http://www.emelisse.nl/
Bier op transport:

vrijdag 28 juni 2013

’t Is vakantie, dus…

Als je door omstandigheden niet echt het land verlaat in verband met je vakantie, dan is het alternatief voor thuis blijven zitten: er op uit gaan! Geen strandweer, dus dan toch maar een museumbezoek. Vandaag bezocht ik een museum waar ik nog niet eerder geweest was, de Casteelse Poort in Wageningen. Niet zonder reden, want daar heeft men in het kader van Wageningen 750 jaar stad een expositie over de geschiedenis van Wageningen en het bier, genaamd Bier, een werelddrank! 750 jaar bier in Wageningen. Historie - verzamelen - onderzoek.

De expositie is niet al te groot van omvang, en verdeeld over vier ruimten. De eerste ruimte (de gang) toont wat losse voorwerpen zoals een bierboom met vat en enkele gereedschappen, en nog wat curieus reclamemateriaal. In deze opstelling zit niet echt een lijn, we moeten het meer beschouwen als vulling van de ruimte.


De tweede ruimte geeft een overzicht van flessen uit de collectie van een tweetal verzamelaars. De flessen zijn ingedeeld in werelddelen en regio’s, en geven een mooie dwarsdoorsnede van het bier in de wereld. En zowaar, tussen de Groningse flessen trof ik een flesje van brouwer Quist aan (moet nog een ver familielid zijn, nog eens uitzoeken hoe dat zit), en tussen de Noord-Hollandse flessen vanzelfsprekend een Jopenbier. Een toelichting vertelt iets over de flessenverzameling, en over activiteiten rond bier in Wageningen.



De derde ruimte gaat in op het brouwproces. Niet uitgebreid, maar voldoende om aan te geven waar we het bij brouwen over hebben, en hoe het in zijn werk gaat. Voor een kenner niets nieuws onder de zon, maar een dergelijke tentoonstelling kent vanzelfsprekend ook een publiek dat onbekend is met de brouwnijverheid. Verder historische gegevens over de brouwnijverheid in Wageningen, zowel in de periode voor 1860, als daarna. Op een kaart van Wageningen wordt aangegeven waar de brouwerijen stonden, en een kort overzicht van de geschiedenis van de individuele brouwerijen wordt gegeven. Ook in Wageningen ging de brouwnijverheid verloren, zoals elders in Nederland. Wel stichtte een Duitser uit Krefeld een nieuwe brouwerij in 1864, die uiteindelijk de naam “Germania” kreeg. In 1907 kwam het einde voor deze brouwerij, en het bedrijf werd voortgezet als mouterij. Dit bedrijf werd in 1987 overgedaan aan Bavaria. In 2004 sloot het bedrijf in Wageningen de deuren, en inmiddels is begonnen met de aanleg van een woonwijk, die de naam Mouterijnoort krijgt.
In dezelfde ruimte wordt ook het een en ander verteld over de horeca in Wageningen en directie omgeving. In een hoek is een bar nagebouwd, waarin ook weer allerlei reclamemateriaal te vinden is, maar ook een flessenvulmachine staat opgesteld. Tenslotte wordt nog een kleine toelichting gegeven op de huidige brouwerijactiviteit in Wageningen. Alles wordt ruim van toelichtingen voorzien.



De vierde en laatste ruimte is gevuld met een presentatie door het Wagenings Kennisinstituut Bier. Op een aantal panelen worden allerlei bijzonderheden over bier en alcohol gepresenteerd. Hier wordt ook een film vertoond over Louis Pasteur. Aan deze zaal is een prijsvraag verbonden. Op basis van de vijf panelen wordt een aantal meerkeuzevragen gesteld. De antwoorden kunnen ingevuld worden op een bierviltje, en de aldus verzamelde vijf letters vormen samen een woord. “Ga naar de museumwinkel voor je prijs” staat op het bierviltje vermeld.


Wat is het eindoordeel? Een aardige expositie, niet al te diepgravend. Maar dat is gezien de beschikbare ruimte ook niet goed mogelijk. Er wordt op een gevarieerde manier aandacht aan het onderwerp geschonken. Geen slechte tentoonstelling, en als je in de buurt bent zou ik je zeker aanraden even binnen te stappen. Is de tentoonstelling een speciale reis waard? Dat nu ook weer niet, daarvoor is de tentoonstelling toch te klein. Minpuntje, de beloofde “onlangs gerestaureerde brouwerskelder van het Wageningse kasteel” was helaas gesloten. Geen idee dus wat daar in te zien is…
Gelukkig vulde ik het bierviltje correct in zodat ik een prijs uit mocht zoeken. Ik koos het kaartspel van brouwerij Alfa. Overigens verzekerde de vriendelijke mevrouw van de museumwinkel mij dat ook bij foutief ingevulde viltjes een prijs beschikbaar wordt gesteld. Alles reclamemateriaal, beschikbaar gesteld door Nederlandse brouwerijen.
En, zolang de beperkte voorraad strekt is in de museumwinkel het Casteelse Poort Bier te koop, speciaal voor de gelegenheid gebrouwen door Brouwerij de Fontein in het Limburgse Stein. Een meergranenbier dat volgens de tekst op het etiket een variant is op de oude biertypen ‘molbier’ en ‘kuitbier’. Het alcoholpercentage is 6,8%, de ingrediënten zijn water, gerstemout, tarwemout, haver, roggemout, hop, koriander en gist. Hoe het smaakt? Geen idee, de fles is op dit moment nog ongeopend. Overigens alleen nog verkrijgbaar in flessen van 75 cl, de kleine flesjes waren op…



Bier, een werelddrank! Expositie in het kader van Wageningen 750 jaar stad, in het museum de Casteelse Poort te Wageningen, Bowlespark 1a, Wageningen. Nog tot en met 27 oktober 2013, voor de openingstijden en meer informatie zie www.casteelsepoort.nl.

donderdag 27 juni 2013

’t Is zomer, en nee dan brouwen we niet…

Met enige regelmaat word ik geconfronteerd met de vaststelling dat gedurende de zomer vroeger geen bier gebrouwen werd. In een aantal gevallen zal dit zeker correct zijn, vermoedelijk veelal op het platteland, waar brouwnijverheid soms als een bijkomende activiteit bij een boerderij werd uitgeoefend. Maar bij industriële bedrijven is de situatie waarschijnlijk anders geweest.

Dat is zeker het geval geweest in de stad Haarlem. In de archieven van het Haarlemse stadsbestuur en dat van het Brouwersgilde, bevinden zich over een lange periode redelijk gedetailleerde productiecijfers van de brouwerijen in de stad. Deze cijfers werden verzameld om een goede inning van de belasting op het brouwen van bier mogelijk te maken. Hoewel niet alle jaren aanwezig zijn, beschikken we op deze manier over cijfers die beginnen in de zestiende eeuw, en doorlopen tot het einde van de achttiende eeuw. Rond die tijd verdween de brouwnijverheid nagenoeg geheel uit Haarlem, in 1811 was alleen brouwerij ’t Scheepje aan de Houtmarkt nog in bedrijf. Van deze brouwerij is over een iets langere periode een schatting van de productie te maken, omdat delen van het archief van dit bedrijf uit de eerste helft van de negentiende eeuw bewaard zijn gebleven. Helaas zijn van de drie andere negentiende eeuwse bedrijven geen archieven bewaard gebleven, dus een betrouwbare schatting van het belang van de Haarlemse bierproductie uit de negentiende eeuw is niet te geven.

Nog lang niet alle cijfers van de productie van de Haarlemse brouwerijen zijn bewerkt, maar van een aantal jaren heb ik de maandelijkse cijfers wel beschikbaar. Hieronder volgen de cijfers over een zestal jaren, die mijns inziens voldoende aantonen dat de Haarlemse bierproductie het gehele jaar door ging. De getallen geven het aantal brouten aan dat in de betreffende periode werd geregistreerd.


jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
1574
91
61
84
53
65
100
72
70
54
71
64
69
1575
45
57
55
46
60
57
52
50
38
34
33
26
1576
27
29
30
27
28
35
31
33
35
32
33
26
1577
26
21
49
45
50
54
64
71
68
96
66
61
1578
51
54
62
52
61
66
69
74
85
88
95
89
1579
46
51
92
59
68
74
78
91
91
111
129
68
totaal
286
373
372
382
332
386
366
389
371
452
420
339

Bekijken we de totaalcijfers over de gehele periode, dan is hieruit niet af te leiden dat gedurende de zomerperiode de brouwnijverheid substantieel lager lag dan in de winterperiode. De cijfers zijn ontleend aan de rekeningen van het brouwgeld, die als bijlagen bij de rekeningen van de stad Haarlem werden opgenomen (Stadsarchief Haarlem vanaf 1573, inv.nrs. 1629-1634). Voor de stad Haarlem was deze periode een zeer moeilijke. Van december 1572 tot juli 1573 duurde het beleg door de Spanjaarden onder commando van Don Fadrique, de zoon van de in Nederland beruchte Hertog van Alva. Dit beleg bracht het openbare leven in de stad, inclusief de brouwnijverheid tot een volkomen stilstand. Dat is vermoedelijk de reden waarom over 1573 geen stadsrekening gemaakt is. Toen de stad nog maar net voorzichtig aan het herstel van de tijdens het beleg geleden schade begonnen was, werd ze in 1576 getroffen door een grote stadsbrand, die een groot deel van de stad in de as legde. Vandaar de betrekkelijk bescheiden productiecijfers in de jaren 1574-1579. Pas na 1600 herstelde de Haarlemse brouwnijverheid zich voldoende om Haarlem weer enige glorie als productiecentrum van bier te geven. Deze opleving hield aan tot de jaren zestig van de zeventiende eeuw, om vervolgens steeds verder af te nemen, zoals hierboven al is aangegeven.

In de bovengenoemde jaren was het aantal producerende brouwers in een enkel jaar nogal verschillend, wat deels aan de gevolgen van de stadsbrand zal hebben gelegen. Achtereenvolgens waren in de genoemde jaren de volgende aantallen brouwers werkzaam. 1574 (15); 1575 (11); 1576 (7); 1577 (10); 1578 (10); 1579 (11). Ter vergelijking het aantal brouwers dat in Haarlem werkzaam was gedurende het jaar 1659 bedroeg 49. In de administratie van dat jaar werden overigens 51 brouwerijen genoteerd, maar van de brouwerijen van de Ruijt en de Harp werd genoteerd dat deze gedurende dat jaar geen productie hadden. In het volgende jaar komen zij dan ook niet voor, een verschijnsel dat zich zoals aangegeven gedurende de jaren daarop steeds vaker zou voordoen. Ook over het jaar 1659 heb ik de productiecijfers beschikbaar (Brouwersgilde Haarlem, inv.nr. 37).


jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
1659
302
216
319
387
432
490
353
442
367
345
468
403

De cijfers van 1659 geven een gelijk beeld als die uit de eerder genoemde periode, gedurende het gehele jaar werd bier geproduceerd. Hoewel nog niet bewerkt en daarom hier ook niet getoond, geven de cijfers van andere jaren een zelfde beeld. Een en ander toont aan dat de brouwnijverheid van plaats tot plaats en van regio tot regio, van tijd tot tijd kon verschillen. Er zal in het onderzoek naar de brouwnijverheid verschil gemaakt moeten worden tussen productie voor een lokale markt, waarbij het brouwen voor de brouwers vermoedelijk een nevenactiviteit is geweest, en de industriële brouwnijverheid, die ook zeker voor het ontstaan van de grote brouwerijen in het laatste kwart van de negentiende eeuw al bestaan heeft.