vrijdag 28 juni 2013

’t Is vakantie, dus…

Als je door omstandigheden niet echt het land verlaat in verband met je vakantie, dan is het alternatief voor thuis blijven zitten: er op uit gaan! Geen strandweer, dus dan toch maar een museumbezoek. Vandaag bezocht ik een museum waar ik nog niet eerder geweest was, de Casteelse Poort in Wageningen. Niet zonder reden, want daar heeft men in het kader van Wageningen 750 jaar stad een expositie over de geschiedenis van Wageningen en het bier, genaamd Bier, een werelddrank! 750 jaar bier in Wageningen. Historie - verzamelen - onderzoek.

De expositie is niet al te groot van omvang, en verdeeld over vier ruimten. De eerste ruimte (de gang) toont wat losse voorwerpen zoals een bierboom met vat en enkele gereedschappen, en nog wat curieus reclamemateriaal. In deze opstelling zit niet echt een lijn, we moeten het meer beschouwen als vulling van de ruimte.


De tweede ruimte geeft een overzicht van flessen uit de collectie van een tweetal verzamelaars. De flessen zijn ingedeeld in werelddelen en regio’s, en geven een mooie dwarsdoorsnede van het bier in de wereld. En zowaar, tussen de Groningse flessen trof ik een flesje van brouwer Quist aan (moet nog een ver familielid zijn, nog eens uitzoeken hoe dat zit), en tussen de Noord-Hollandse flessen vanzelfsprekend een Jopenbier. Een toelichting vertelt iets over de flessenverzameling, en over activiteiten rond bier in Wageningen.



De derde ruimte gaat in op het brouwproces. Niet uitgebreid, maar voldoende om aan te geven waar we het bij brouwen over hebben, en hoe het in zijn werk gaat. Voor een kenner niets nieuws onder de zon, maar een dergelijke tentoonstelling kent vanzelfsprekend ook een publiek dat onbekend is met de brouwnijverheid. Verder historische gegevens over de brouwnijverheid in Wageningen, zowel in de periode voor 1860, als daarna. Op een kaart van Wageningen wordt aangegeven waar de brouwerijen stonden, en een kort overzicht van de geschiedenis van de individuele brouwerijen wordt gegeven. Ook in Wageningen ging de brouwnijverheid verloren, zoals elders in Nederland. Wel stichtte een Duitser uit Krefeld een nieuwe brouwerij in 1864, die uiteindelijk de naam “Germania” kreeg. In 1907 kwam het einde voor deze brouwerij, en het bedrijf werd voortgezet als mouterij. Dit bedrijf werd in 1987 overgedaan aan Bavaria. In 2004 sloot het bedrijf in Wageningen de deuren, en inmiddels is begonnen met de aanleg van een woonwijk, die de naam Mouterijnoort krijgt.
In dezelfde ruimte wordt ook het een en ander verteld over de horeca in Wageningen en directie omgeving. In een hoek is een bar nagebouwd, waarin ook weer allerlei reclamemateriaal te vinden is, maar ook een flessenvulmachine staat opgesteld. Tenslotte wordt nog een kleine toelichting gegeven op de huidige brouwerijactiviteit in Wageningen. Alles wordt ruim van toelichtingen voorzien.



De vierde en laatste ruimte is gevuld met een presentatie door het Wagenings Kennisinstituut Bier. Op een aantal panelen worden allerlei bijzonderheden over bier en alcohol gepresenteerd. Hier wordt ook een film vertoond over Louis Pasteur. Aan deze zaal is een prijsvraag verbonden. Op basis van de vijf panelen wordt een aantal meerkeuzevragen gesteld. De antwoorden kunnen ingevuld worden op een bierviltje, en de aldus verzamelde vijf letters vormen samen een woord. “Ga naar de museumwinkel voor je prijs” staat op het bierviltje vermeld.


Wat is het eindoordeel? Een aardige expositie, niet al te diepgravend. Maar dat is gezien de beschikbare ruimte ook niet goed mogelijk. Er wordt op een gevarieerde manier aandacht aan het onderwerp geschonken. Geen slechte tentoonstelling, en als je in de buurt bent zou ik je zeker aanraden even binnen te stappen. Is de tentoonstelling een speciale reis waard? Dat nu ook weer niet, daarvoor is de tentoonstelling toch te klein. Minpuntje, de beloofde “onlangs gerestaureerde brouwerskelder van het Wageningse kasteel” was helaas gesloten. Geen idee dus wat daar in te zien is…
Gelukkig vulde ik het bierviltje correct in zodat ik een prijs uit mocht zoeken. Ik koos het kaartspel van brouwerij Alfa. Overigens verzekerde de vriendelijke mevrouw van de museumwinkel mij dat ook bij foutief ingevulde viltjes een prijs beschikbaar wordt gesteld. Alles reclamemateriaal, beschikbaar gesteld door Nederlandse brouwerijen.
En, zolang de beperkte voorraad strekt is in de museumwinkel het Casteelse Poort Bier te koop, speciaal voor de gelegenheid gebrouwen door Brouwerij de Fontein in het Limburgse Stein. Een meergranenbier dat volgens de tekst op het etiket een variant is op de oude biertypen ‘molbier’ en ‘kuitbier’. Het alcoholpercentage is 6,8%, de ingrediënten zijn water, gerstemout, tarwemout, haver, roggemout, hop, koriander en gist. Hoe het smaakt? Geen idee, de fles is op dit moment nog ongeopend. Overigens alleen nog verkrijgbaar in flessen van 75 cl, de kleine flesjes waren op…



Bier, een werelddrank! Expositie in het kader van Wageningen 750 jaar stad, in het museum de Casteelse Poort te Wageningen, Bowlespark 1a, Wageningen. Nog tot en met 27 oktober 2013, voor de openingstijden en meer informatie zie www.casteelsepoort.nl.

donderdag 27 juni 2013

’t Is zomer, en nee dan brouwen we niet…

Met enige regelmaat word ik geconfronteerd met de vaststelling dat gedurende de zomer vroeger geen bier gebrouwen werd. In een aantal gevallen zal dit zeker correct zijn, vermoedelijk veelal op het platteland, waar brouwnijverheid soms als een bijkomende activiteit bij een boerderij werd uitgeoefend. Maar bij industriële bedrijven is de situatie waarschijnlijk anders geweest.

Dat is zeker het geval geweest in de stad Haarlem. In de archieven van het Haarlemse stadsbestuur en dat van het Brouwersgilde, bevinden zich over een lange periode redelijk gedetailleerde productiecijfers van de brouwerijen in de stad. Deze cijfers werden verzameld om een goede inning van de belasting op het brouwen van bier mogelijk te maken. Hoewel niet alle jaren aanwezig zijn, beschikken we op deze manier over cijfers die beginnen in de zestiende eeuw, en doorlopen tot het einde van de achttiende eeuw. Rond die tijd verdween de brouwnijverheid nagenoeg geheel uit Haarlem, in 1811 was alleen brouwerij ’t Scheepje aan de Houtmarkt nog in bedrijf. Van deze brouwerij is over een iets langere periode een schatting van de productie te maken, omdat delen van het archief van dit bedrijf uit de eerste helft van de negentiende eeuw bewaard zijn gebleven. Helaas zijn van de drie andere negentiende eeuwse bedrijven geen archieven bewaard gebleven, dus een betrouwbare schatting van het belang van de Haarlemse bierproductie uit de negentiende eeuw is niet te geven.

Nog lang niet alle cijfers van de productie van de Haarlemse brouwerijen zijn bewerkt, maar van een aantal jaren heb ik de maandelijkse cijfers wel beschikbaar. Hieronder volgen de cijfers over een zestal jaren, die mijns inziens voldoende aantonen dat de Haarlemse bierproductie het gehele jaar door ging. De getallen geven het aantal brouten aan dat in de betreffende periode werd geregistreerd.


jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
1574
91
61
84
53
65
100
72
70
54
71
64
69
1575
45
57
55
46
60
57
52
50
38
34
33
26
1576
27
29
30
27
28
35
31
33
35
32
33
26
1577
26
21
49
45
50
54
64
71
68
96
66
61
1578
51
54
62
52
61
66
69
74
85
88
95
89
1579
46
51
92
59
68
74
78
91
91
111
129
68
totaal
286
373
372
382
332
386
366
389
371
452
420
339

Bekijken we de totaalcijfers over de gehele periode, dan is hieruit niet af te leiden dat gedurende de zomerperiode de brouwnijverheid substantieel lager lag dan in de winterperiode. De cijfers zijn ontleend aan de rekeningen van het brouwgeld, die als bijlagen bij de rekeningen van de stad Haarlem werden opgenomen (Stadsarchief Haarlem vanaf 1573, inv.nrs. 1629-1634). Voor de stad Haarlem was deze periode een zeer moeilijke. Van december 1572 tot juli 1573 duurde het beleg door de Spanjaarden onder commando van Don Fadrique, de zoon van de in Nederland beruchte Hertog van Alva. Dit beleg bracht het openbare leven in de stad, inclusief de brouwnijverheid tot een volkomen stilstand. Dat is vermoedelijk de reden waarom over 1573 geen stadsrekening gemaakt is. Toen de stad nog maar net voorzichtig aan het herstel van de tijdens het beleg geleden schade begonnen was, werd ze in 1576 getroffen door een grote stadsbrand, die een groot deel van de stad in de as legde. Vandaar de betrekkelijk bescheiden productiecijfers in de jaren 1574-1579. Pas na 1600 herstelde de Haarlemse brouwnijverheid zich voldoende om Haarlem weer enige glorie als productiecentrum van bier te geven. Deze opleving hield aan tot de jaren zestig van de zeventiende eeuw, om vervolgens steeds verder af te nemen, zoals hierboven al is aangegeven.

In de bovengenoemde jaren was het aantal producerende brouwers in een enkel jaar nogal verschillend, wat deels aan de gevolgen van de stadsbrand zal hebben gelegen. Achtereenvolgens waren in de genoemde jaren de volgende aantallen brouwers werkzaam. 1574 (15); 1575 (11); 1576 (7); 1577 (10); 1578 (10); 1579 (11). Ter vergelijking het aantal brouwers dat in Haarlem werkzaam was gedurende het jaar 1659 bedroeg 49. In de administratie van dat jaar werden overigens 51 brouwerijen genoteerd, maar van de brouwerijen van de Ruijt en de Harp werd genoteerd dat deze gedurende dat jaar geen productie hadden. In het volgende jaar komen zij dan ook niet voor, een verschijnsel dat zich zoals aangegeven gedurende de jaren daarop steeds vaker zou voordoen. Ook over het jaar 1659 heb ik de productiecijfers beschikbaar (Brouwersgilde Haarlem, inv.nr. 37).


jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
1659
302
216
319
387
432
490
353
442
367
345
468
403

De cijfers van 1659 geven een gelijk beeld als die uit de eerder genoemde periode, gedurende het gehele jaar werd bier geproduceerd. Hoewel nog niet bewerkt en daarom hier ook niet getoond, geven de cijfers van andere jaren een zelfde beeld. Een en ander toont aan dat de brouwnijverheid van plaats tot plaats en van regio tot regio, van tijd tot tijd kon verschillen. Er zal in het onderzoek naar de brouwnijverheid verschil gemaakt moeten worden tussen productie voor een lokale markt, waarbij het brouwen voor de brouwers vermoedelijk een nevenactiviteit is geweest, en de industriële brouwnijverheid, die ook zeker voor het ontstaan van de grote brouwerijen in het laatste kwart van de negentiende eeuw al bestaan heeft.

dinsdag 25 juni 2013

Haarlems kloosterbier...

We leven in een tijd waarin nostalgie soms hoogtij viert. Boerenkaas, biologisch geteelde groenten, eieren van vrolijk op het erf pikkende kippen. Ze maken er allemaal deel van uit. Ook de bierconsumptie ontkomt niet aan deze trend, getuige het grote aantal brouwerijen dat op de een of andere manier traditioneel bier produceert. Bij die nostalgische golf hoort zeker ook het bier dat door kloosters wordt geproduceerd. Immers, volgens overlevering zijn de kloosters met de eerzame brouwende huisvrouwen de bakermat van ons bier. In  Nederland kennen we nu het bier van de Abdij van O.L. Vrouwe van Koningshoeven, ofwel La Trappe. Laafden de voorreformatorische Haarlemmers zich ook aan dergelijk kloosterbier?


Haarlem is in de loop van de eeuwen een Katholieke stad geweest en gebleven. Ook in de voorreformatorische tijd was dit duidelijk, onder meer door de aanwezigheid van enkele tientallen kloosters. Volgens de huidige gedachten gevuld elk met tientallen rondbuikige monniken met een olijke grijns, de met blond schuimend bier geheven bierkan hoog geheven. Op dat vrolijke beeld valt veel af te dingen. Zo waren lang niet alle Haarlemse klooster gevuld met monniken, en waren ook nogal wat vrouwenkloosters. En gezien de leefregels van verschillende orden zal het met de olijke grijns en de hoog geheven bierkan ook nog wel meegevallen zijn.
Bier was, naast de andere destijds beschikbare dranken zoals water en wijn eerder een dagelijks verbruiksartikel dan een genotsmiddel. Water was in een stad niet altijd even goed van kwaliteit, wijn relatief duur. Kloosterlingen leefden doorgaans onder een behoorlijk strikt regime van godsdienstige plichten. Misbruik van alcohol zal zeker wel voorgekomen zijn, maar absoluut niet verenigbaar met verblijf in een van de Haarlemse klooster. De vraag moet dan ook gesteld worden: werd in de Haarlemse kloosters bier gedronken en gebrouwen? Bij gebrek aan min of meer volledig bewaarde kloosterarchieven is die vraag niet makkelijk te beantwoorden. Gezien de positie van het bier in het dagelijkse menu kan aangenomen worden dat ook in de Haarlemse kloosters bier gedronken zal zijn. De vraag of er gebrouwen werd is afhankelijk van bewijs dat een klooster over een brouwerij beschikte.

Van een aantal Haarlemse kloosters is bekend dat ze op de helft van de zestiende eeuw in elk geval over een brouwerij beschikt moeten hebben, en dat ze ook bier produceerden. Dat blijkt namelijk uit de opgave van het aantal gebrouwen vaten bier binnen Haarlem in de periode november 1552- juli 1553. Deze opgave is bewaard als een bijlage bij de stadsrekening van Haarlem over het jaar 1554. In die periode kende Haarlem een kleine veertig brouwers, die garant stonden voor een behoorlijke –maar individueel zeer verschillende– productie. Koplopers waren grote brouwers, zoals Albert Jansz (2058 vaten), Jan Pietersz Kies (3259 vaten), Wigger Kousebant (1340 vaten), Wigger van Paanderen (2087 vaten), Steffen Dirksz (5030 vaten) en Pieter Ruijchaver (2340 vaten). Een paar van deze namen leven nu nog voort in de vorm van Haarlemse straatnamen. Zij stonden garant voor duizenden vaten smakelijk Haarlems bier. Maar ook mensen als Claar Moijses en Pieter Jacobsz Visscher produceerden bier, maar in hun geval niet meer dan enige tientallen vaten. Vermoedelijk brouwden zij alleen voor lokaal gebruik, mogelijk in hun eigen herberg. Overigens werd een deel van het Haarlemse bier buiten de stad uitgevoerd, en voerden Haarlemse herbergiers op hun beurt weer Duits en Engels bier in.
In de betreffende periode werden ook de brouwresultaten van een achttal Haarlemse klooster genoteerd. Het zijn de volgende instellingen, met daarbij het aantal door hen in de genoemde periode gebrouwen vaten bier.
De Grote Hof (het Begijnhof), 105 vaten;
Zijlklooster, 99 vaten;
Klooster van de Elfduizend maagden (Ursulaklooster), 81 vaten;
Catharinaklooster, 86 vaten;
Margrietenklooster, 64 vaten;
Mariaklooster, 50 vaten;
Annaklooster, 48 vaten;
Michielsklooster, 48 vaten.

Totaal produceerden de acht instellingen in ruim acht maanden een totaal van 581 vaten bier. Dat getal blijft ver achter bij de meeste brouwers uit de burgerij. Gezien het relatief geringe aantal vaten mogen we er daarom wel van uit gaan dat de Haarlemse kloosters slechts voor eigen gebruik produceerden.
Van een klooster werd overigens geen opgave ontvangen. In beide overgeleverde opgaven beklaagt de ontvanger zich dat hij ondanks een drietal verzoeken geen opgave ontving van de commandeur van het klooster van de Jansheren. Blijkbaar voelde de commandeur zich niet gehouden om zulke gegevens aan een eenvoudige Haarlemmer mee te delen. Hoeveel vaten de Jansheren meester maakten blijft dan ook voor ons verborgen…