In de negentiende eeuw was weinig over van de bloei
van de Haarlemse brouwnijverheid. In 1811 was nog slechts een brouwerij
werkzaam, het Scheepje aan de Houtmarkt. Toch was de situatie in Haarlem niet
zo donker als soms wordt gedacht. In 1823 startte de innoverende ondernemer
Hendrik Lans zijn brouwerij aan het Donkere Spaarne; innoverend omdat de eerste
stoommachine die in een Nederlandse brouwerij werkzaam was stond in de
brouwerij van Lans. In 1857 kwam daar een derde brouwerij bij, het Klaverblad,
van de firma Van Lommel en Vogelpoel. Gedurende enkele tientallen jaren
produceerden deze Haarlemse brouwerijen bier dat in het gehele land gedronken
werd.
De firmanten van de nieuwe brouwerij waren
Christiaan van Lommel, oorspronkelijk afkomstigs uit het Brabantse Terheijden,
en Jacobus Johannes Vogelpoel uit Haarlem. Waarom Christiaan van Lommel in 1853
zijn brouwerij in Terheijden verkocht en als rentenier in Haarlem ging wonen
blijft onduidelijk. Door die actie deed hij echter een schoonzoon op, zijn
firmant Vogelpoel die in 1858 met de dochter van Christiaan in het huwelijk
trad. Samen kochten zij de azijnmakerij van Barnaart aan de Spaarnwouderstraat
en vormden die om tot een bierbrouwerij onder dezelfde naam. Afgezien van het
feit of het verstandig is om dan dezelfde naam aan te houden is dat niet zo
vreemd als het klinkt. Azijn kan uit verschillende grondstoffen gemaakt worden,
en dus ook uit bier. Bierazijn was in de loop van de eeuwen een belangrijk
bijproduct voor de Haarlemse brouwerijen. Het gebouw zal dus wel een bepaalde
geschiktheid hebben gehad om er een brouwerij in te vestigen. Of de brouwerij
niet goed van de grond kwam, of dat het niet goed boterde tussen de firmanten
dat is niet bekend. In 1860 gingen ze uit elkaar. Vogelpoel vertrok
uiteindelijk naar Bergen op Zoom om daar een bierbrouwerij over te nemen, en
Van Lommel verkocht het complex met de Haarlemse brouwerij aan een nieuwe
eigenaar.
Gelukkig
heb ik van verzekeren meer verstand…
De centrale zin uit een oude tv reclame, waarin een acteur een merkwaardig talent voor balbeheersing bij voetbal
vertoonde, om dan onder het uitspreken van deze zinsnede licht verontschuldigend de camera in te kijken. De Haarlemse verzekeringsagent Samuel Cornelis Raven kocht weliswaar de
brouwerij aan de Spaarnwouderstraat, maar of hij zoals de man in de reclame
daarmee ook over onverwachte kennis beschikte -in zijn geval van bier brouwen- moet worden betwijfeld. De verkoopakte bevatte namelijk een aantal bijzondere bepalingen. Van Lommel zegde bijvoorbeeld toe aan Raven
en diens broer gedurende een half jaar instructie te geven in het brouwen van
bier, en bovendien was het hem niet toegestaan ooit zelf nog een brouwerij in
Haarlem te bezitten. Raven vond de naam van het Klaverblad blijkbaar niet
geschikt en veranderde die in ‘de Witte Raaf’. Zijn brouwerij had succes en
deels zal dat te maken hebben gehad met de in die tijd gestarte stimulering van
het bier drinken. Een van de grote problemen in de negentiende eeuw was het
gebruik van sterke drank zoals jenever. Los van sociale problemen die overmatig
alcoholgebruik in de gezinssfeer kan veroorzaken, werd ook een duidelijk
verband gelegd met de lage productiviteit van Nederlandse arbeiders.
Aanvankelijk werd bier daarom gepromoot als een gezond alternatief voor de
arbeiders. En mogelijk heeft dat de zakenman Raven de overtuiging gegeven dat
een derde brouwerij in Haarlem levensvatbaar zou zijn. Groot was de brouwerij
niet, want in 1861 had Raven drie man in dienst, tegen zijn concurrenten elk
rond de acht. Er werd op dat moment ook nog geen gebruik gemaakt van
stoomkracht, in Haarlem maakte nog slechts ‘het Hert’ van de firma Lans gebruik
van die techniek.
De zaken gingen voorspoedig en Raven wilde
uitbreiden. Maar daar heb je geld voor nodig, en blijkbaar had hij dat niet
voldoende. Hij zocht en vond een kapitaalkrachtige Haarlemmer die blijkbaar wel
wat in de brouwerij zag: Daniël de Haan junior. De Haan had door de erfenis van
zijn ouders de mogelijkheid het leven te leiden van wat men in Engeland ‘a
gentleman of leisure’ noemt. Een man die zijn leven op een aangename manier
doorbrengt met werkzaamheden en bezigheden die hem het meest interesseren. In
het geval van De Haan, gestudeerd en gepromoveerd, met ruime belangstelling
voor literatuur en techniek. In de tuin van zijn huis aan het Kenaupark had hij
bijvoorbeeld een eigen natuurkundig laboratorium. Als prominente Haarlemmer was
hij lid van de gemeenteraad en op een zeker moment zelfs wethouder. Daarnaast
was hij ook directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en
directeur van Teyler. Een man met geld en invloed. In 1863 richtten beiden de
Firma De Haan en Raven op, die een kapitaal had van 60.000 gulden. Het aandeel
van Raven bestond uit de brouwerij, waarvan de waarde gesteld werd op 20.000 gulden.
Het aandeel van De Haan bestond dus uit de overige 40.000 gulden, een voor die
tijd behoorlijk kapitaal. Ik stel me zo voor dat Raven de man was die voor de
zakelijke contacten zorgde, terwijl De Haan gezien zijn achtergrond zich meer
interesseerde voor de technische en wetenschappelijke aspecten van het bier
brouwen. Het gemeenteverslag over 1863 laat zien wat de gevolgen waren van de
financiële injectie die De Haan aan het bedrijf gaf. In dat jaar verdubbelde
het aantal personeelsleden, en werd een stoommachine in gebruik genomen. Het
verslag over dat jaar meldt dat de brouwerij “eene belangrijke uitbreiding
(heeft) ondergaan”, en dat de toestand “vooruitgaande” is.
Witte Raaf,
een wereldbier
Ooit is beweerd dat de Haarlemse brouwerijen in de
negentiende eeuw slechts voor de lokale markt produceerden. Die bewering kan
gevoeglijk naar het land der fabelen worden verwezen. De Haarlemse brouwerijen
leverden hun bier vaak tot ver buiten de grenzen van de gemeente, en zelfs ver
buiten de grenzen van de provincie Noord-Holland. Zo ook De Witte Raaf. Uit
advertenties in Nederlandse kranten blijkt dat het bier niet alleen in Haarlem
werd verkocht, maar ook in Amsterdam, Leiden, Rotterdam en in de provincie
Friesland. Daar zetelde een provinciale agent in Sneek, en werd het bier onder
meer verkocht vanuit het depot in Harlingen. Uit de Haarlemse gemeenteverslagen blijkt tevens dat vanuit Haarlem bier naar Oost-Indië werd uitgevoerd. De vraag is nu welk bier de
brouwerij produceerde. Velen associëren bier met pils, of met de bieren die uit
België worden ingevoerd. In Haarlem is men inmiddels gewend geraakt aan het
Jopenbier. Maar wat nu het verschil tussen het ene en het andere is, dat is
vaak niet duidelijk. Het traditionele Nederlandse bier was het bovengistende
bier. Het gaat in het kader van dit artikel te ver om precies uit te leggen hoe
dat gebrouwen werd. Maar in elk geval was het kenmerk dat de gist zich aan de
bovenkant van het brouwsel bevindt. Dat heeft onder meer als gevolg dat het
bier vaak troebel is, omdat het nog gistdeeltjes bevat. Pils daarentegen is een
ondergistend bier, en de gist bevindt zich dan onderin het brouwsel, wat
doorgaans een helder bier oplevert. In 1857, toen de brouwerij gesticht werd
kon het ondergistende bier in Nederland nog niet geproduceerd worden, maar
daarover later. De Witte Raaf produceerde aanvankelijk dus het traditionele Nederlandse bier.
Dat bier kwam wel in verschillende soorten.
Doorgaans brouwde men in elk geval donker en licht bier, en dat in
verschillende kwaliteiten. Waar in die tijd veel mee geadverteerd werd, ook
door de Witte Raaf, was het Princessebier. Aan het begin van de negentiende
eeuw waren enkele typen bier die in het huidige België werden geproduceerd ook
in de noordelijke delen van het koninkrijk populair geworden: Faro en Lambiek.
Door de afscheiding van België werd de toevoer van deze bieren problematisch,
dus gingen ook de Hollandse brouwerijen zich op de productie van deze
biersoorten werpen. Het spreekt bijna vanzelf dat ze ook bij de Witte Raaf
gebrouwen werden. Tot de populaire biersoorten hoorde ook ale, en gerstebier.
Dat laatste was een iets goedkopere biersoort. Tenslotte fabriceerde de
brouwerij ook het stoutbier. Aan dit biertype werden zeer heilzame
eigenschappen toegeschreven, en in de advertenties waarin het werd aangeprezen
werd dan ook veelal gerefereerd aan dankbrieven van klanten die van allerlei
kwalen genezen waren door het drinken van stoutbier. Ook medici werden
geciteerd, en aan scheikundigen werd gevraagd om het bier te analyseren, om hen vervolgens te laten verklaren dat alleen de beste en meest heilzame grondstoffen
waren gebruikt. Overigens was de Witte Raaf niet de grootste producent in
Nederland. Die eer kwam voor Haarlem toe aan de brouwerij van Lans, en
landelijk aan de Gekroonde Valk van de firma Van Vollenhoven uit Amsterdam.
Een bijzonder moment was het feit dat het bier van
de Witte Raaf ook richting Noordpool werd geëxporteerd. In 1882-1883 werd een
Nederlandse Poolexpeditie georganiseerd. Vermoedelijk zal het contact van de
organisatoren van deze expeditie gelegd zijn met Daniël de Haan, die immers ook
actief was in de wetenschappelijke wereld. De expeditie werd door diverse
bedrijven gesponsord, door de levering van goederen, waaronder levensmiddelen.
De Amsterdamse firma J.H. Schreuder leverde twaalf blikken rolpens, en de
Rotterdamse firma Ter Marsch stelde maar liefst honderd blikken hoofdkaas ter beschikking.
Om dit alles weg te werken werden door wijnhandelaren flessen champagne en
moezelwijn geschonken, en leverde de Schiedamse firma Daniël Visser en Zonen de
gigantische hoeveelheid van 320 liter “beste Genever”. Daar kon de firma De
Haan en Raven natuurlijk niet bij achter blijven, en daarom werden vijf kisten
bier geleverd. Ongetwijfeld daarmee het koudste Haarlemse bier ooit!
Bier in de
Haarlemmer Hout
Een brouwerij produceert bier. Maar zonder dat dit
bier verkocht en vervolgens gedronken wordt komt er van een gezonde
bedrijfsvoering niet veel terecht. Het bier van de Witte Raaf werd daarom zoals
al eerder gezegd door het gehele land geleverd. In die tijd gebeurde dat ‘op
fust’. Het bier werd aan agenten geleverd, die vervolgens zorgden voor de
distributie naar café’s en particulieren. Aan particulieren werd veelal in
kruikjes geleverd, aan café’s in vaten. Maar ook het bottelen in flessen was
vrij gebruikelijk. Echter alleen bij de bottelaars en doorgaans niet in de
brouwerij. Dat werd wel gedaan voor exportbier, totdat het in de twintigste
eeuw gebruikelijk werd om direct vanuit de brouwerij aan de kleinhandel te
leveren. Het was echter ook al een lange traditie dat brouwers eigenaar of
aandeelhouder waren in een herberg of een bierhuis. Heineken was bijvoorbeeld
betrokken bij de Amsterdamse etablissementen Die Port van Cleve en Mille
Colonnes. Maar Heineken stond daarin beslist niet alleen. Dergelijke
constructies treffen we zelfs al in de zeventiende eeuw aan.
tekening van de biertent van De Haan en Raven in de Haarlemmerhout
In die zin moet ook het verzoek van de firma De
Haan en Raven uit 1868 worden gezien om in de Haarlemmerhout een biertent te
mogen openen, om daar gedurende de zomermaanden aan de wandelaars in de Hout
bier te mogen verkopen. Zij waren niet de enige verzoeker, want ook Willem
Oltmanns en Wilhelm Tirgrath dienden een dergelijk verzoek in. Beiden waren
exploitant van een horecaonderneming in de stad, de eerste aan het Spaarne, de
tweede aan de Botermarkt. Oltmanns was bovendien de Haarlemse agent van de
brouwerij De Haan & Sleutels, van de firma P. & S. Rendorp te
Amsterdam; een concurrent van de Witte Raaf dus. In de Hout bevond zich al de
zogenaamde Buitensociëteit (later bekend onder de naam Dreefzicht), maar die
werd door de herensociëteit “Trou Moet Blycken” geëxploiteerd, en was niet voor
iedereen toegankelijk. De verzoekers hadden de bedoeling de nette burgerij te
bedienen, die geen toegang tot de Buitensociëteit had. Hoewel De Haan en Raven
een prachtig ontwerp indienden, werden beide verzoeken afgewezen. Niet omdat de
gemeenteraad de verkoop van bier niet zag zitten, maar omdat de gemeente eerst
een geschikte plaats wilde aanwijzen voor de plaatsing van een dergelijke
biertent. Het verzoek werd overigens niet herhaald, en het fraaie plan van De
Haan en Raven werd niet uitgevoerd.
Het einde
van de brouwerij
Al eerder meldde ik het verschil tussen het
traditionele ondergistende bier, en pils. Zoals gezegd produceerde de Witte
Raaf het traditionele bier. Daar stond deze brouwerij niet alleen in. In
Nederland was productie van het bovengistende bier ingewikkeld en duur. Je had
er namelijk een veel lagere temperatuur voor nodig. En die kon alleen bereikt
worden door koeling. Voor koeling was ijs nodig, en dat was niet voorradig. In
de winter kon misschien ijs uit een gracht gebruikt worden, maar in andere
jaargetijden moest het geïmporteerd worden. Aanvankelijk werd het vanuit
Noorwegen per schip aangevoerd, en in latere tijd werd geëxperimenteerd met de
mechanische fabricage van ijs. Dat werd pas goed mogelijk nadat Wilhelm
Feltmann, directeur en brouwmeester bij Heineken, in samenwerking met de Duitse
fabrikant Linde goed werkende machines introduceerde. Vanaf dat moment nam de
productie van het nieuwe ‘heldere’ bier in Nederland een grote vlucht. Noch
Heineken, noch Feltmann hield het procedé geheim. Concurrenten konden altijd
bij de brouwerij van Heineken terecht om een rondleiding te krijgen. Zo ook de
firma De Haan en Raven. Ietwat verbaasd werd bij Heineken geconstateerd dat de
firmanten of de brouwmeester niet op kwamen dagen, maar een smid in dienst van
de brouwerij. Of die verbazing geheel terecht was durf ik niet te zeggen.
Mogelijk fungeerde de man als ‘technisch specialist’ bij de Witte Raaf, en was
hij daarom de aangewezen persoon om een ijsmachine te gaan bekijken. Hoe het ook
zij, de introductie van het moderne bier liet bij De Haan en Raven nog even op
zich wachten.
Dat kwam pas van de grond nadat Raven zich door
zijn firmant uit had laten kopen. In de jaren tachtig ging hij van zijn geld
leven, en bleef Daniël de Haan als enige firmant over. Hij nam zijn
gelijknamige jongste zoon als tweede man in het bedrijf op.
de 'jonge heer' de Haan
Deze zoon wordt als “de jonge heer De Haan”
opgevoerd in een vraaggesprek ten tijde van de Arbeidsenquête van 1890. Voor die
enquête zijn in Haarlem gesprekken gevoerd met de eigenaar van het Hert, de heer Lans, en
met een personeelslid van de Witte Raaf, Geert Piers genaamd. Deze verklaarde
dat hij op dat moment reeds 24 jaar bij het bedrijf werkte. Weliswaar geen
werker van het eerste uur, maar wel iemand die een lange staat van dienst had.
Uit de enquête blijkt dat op dat moment elf man in de brouwerij werkzaam waren,
zes dagen in de week, en dat van 6 uur in de morgen tot 7 uur in de avond, wel
met een aantal pauzes. Tot de secundaire arbeidsvoorwaarden behoorde het vrij
drinken van bier. Twee liter de man per dag, in de ochtend een kruik vers bier,
in de middag een kruik oud bier. Vroeger (zo meldde Piers) werd meer gedronken, maar omdat daar
misbruik van werd gemaakt was het teruggebracht tot twee liter. Als men daarna
nog dorst had en daarover klaagde, dan zei de jonge heer De Haan: “Nu, oude
zeurkous, neem maar een glas.” Piers haastte zich om te melden dat het ‘oude
zeurkous’ vriendelijk bedoeld was. De Haan lijkt al met al geen slechte
werkgever geweest te zijn, want er werd ook vermeld dat onlangs een personeelslid zeven weken
ziek was geweest. Zijn salaris was toen gewoon doorbetaald. Ook werd er op
gelet dat de zondag als rustdag gold. Zoals de heer De Haan zei: “Zes dagen
zijn er om te werken, de zevende dag is om te rusten.” De brouwerij werd door
Piers ruim genoemd en plezierig om in te werken.
Dat zal ongetwijfeld veroorzaakt zijn door het
feit dat juist na het uitkopen van de firmant door de oude heer De Haan veel
geld geïnvesteerd werd om de brouwerij uit te breiden en geschikt te maken voor
het brouwen van het moderne ondergistend bier. Het gemeenteverslag over 1891
meldt de laatste verbouwing, waarbij nieuwe stoommachines zijn geplaatst, een
nieuwe brouwketel, en een koelmachine van het systeem Linde, “om ook te kunnen
brouwen ondergistingsbieren”. Met andere woorden: de brouwerij is geschikt
gemaakt om mee te kunnen gaan in de nieuwe tijd. Hoewel dat te prijzen was,
kwam die verbouwing eigenlijk veel te laat. Concurrent Lans had al een aantal
jaren eerder een nieuwe brouwerij laten bouwen, terwijl juist in deze tijd aan
het Zuider Buiten Spaarne een brouwerij werd geopend die speciaal voor de
productie van het ondergistende bier was bestemd, Maar los daarvan werkten
andere brouwerijen in Nederland inmiddels al tientallen jaren volgens de nieuwe
methode. En daaronder grote bedrijven zoals Heineken en Amstel. Het lijkt er
daarom sterk op dat de Witte Raaf hierdoor de boot volledig miste.
Dat bleek overduidelijk toen de oude heer De Haan
op 22 februari 1895 overleed. Het bedrijf was met zulke grote schulden belast, dat
voortzetting niet realistisch was. Voor de familie De Haan bleek het slecht af
te lopen. Weliswaar kon verkoop van gebouwen en goederen een faillissement
afwenden, maar het betekende wel dat de weduwe haar huis moest verlaten en in
Den Haag bij haar dochter in ging wonen. De jonge meneer de Haan verliet
de brouwwereld, hij eindigde zijn carrière als directeur van de Ringers
chocoladefabrieken. En soms komt de cirkel weer rond, zo ook in dit geval. De
onroerende goederen werden namelijk gekocht door een zeepfabrikant. De gebouwen
aan de Spaarnwouderstraat werden geschikt gemaakt voor de fabricage van zeep,
en dat onder de naam die ook de oorspronkelijke azijnmakerij had gedragen: N.V.
de Haarlemsche Stoom Zeepfabriek “het Klaverblad”. De door deze fabriek
geproduceerde karnemelkzeep zal vermoedelijk nog verser in het geheugen liggen
dan het door de Witte Raaf geproduceerde bier.
Dit artikel is een uitgebreide versie van een publicatie, getiteld Een biertent in de Haarlemmerhout, verschenen in Uitgelicht, tijdschrift uitgegeven door het Noord-Hollands Archief, mei 2014