woensdag 10 september 2014

De Haan en Raven, een witte raaf onder de Haarlemse brouwerijen…

In de negentiende eeuw was weinig over van de bloei van de Haarlemse brouwnijverheid. In 1811 was nog slechts een brouwerij werkzaam, het Scheepje aan de Houtmarkt. Toch was de situatie in Haarlem niet zo donker als soms wordt gedacht. In 1823 startte de innoverende ondernemer Hendrik Lans zijn brouwerij aan het Donkere Spaarne; innoverend omdat de eerste stoommachine die in een Nederlandse brouwerij werkzaam was stond in de brouwerij van Lans. In 1857 kwam daar een derde brouwerij bij, het Klaverblad, van de firma Van Lommel en Vogelpoel. Gedurende enkele tientallen jaren produceerden deze Haarlemse brouwerijen bier dat in het gehele land gedronken werd.
De firmanten van de nieuwe brouwerij waren Christiaan van Lommel, oorspronkelijk afkomstigs uit het Brabantse Terheijden, en Jacobus Johannes Vogelpoel uit Haarlem. Waarom Christiaan van Lommel in 1853 zijn brouwerij in Terheijden verkocht en als rentenier in Haarlem ging wonen blijft onduidelijk. Door die actie deed hij echter een schoonzoon op, zijn firmant Vogelpoel die in 1858 met de dochter van Christiaan in het huwelijk trad. Samen kochten zij de azijnmakerij van Barnaart aan de Spaarnwouderstraat en vormden die om tot een bierbrouwerij onder dezelfde naam. Afgezien van het feit of het verstandig is om dan dezelfde naam aan te houden is dat niet zo vreemd als het klinkt. Azijn kan uit verschillende grondstoffen gemaakt worden, en dus ook uit bier. Bierazijn was in de loop van de eeuwen een belangrijk bijproduct voor de Haarlemse brouwerijen. Het gebouw zal dus wel een bepaalde geschiktheid hebben gehad om er een brouwerij in te vestigen. Of de brouwerij niet goed van de grond kwam, of dat het niet goed boterde tussen de firmanten dat is niet bekend. In 1860 gingen ze uit elkaar. Vogelpoel vertrok uiteindelijk naar Bergen op Zoom om daar een bierbrouwerij over te nemen, en Van Lommel verkocht het complex met de Haarlemse brouwerij aan een nieuwe eigenaar.

Gelukkig heb ik van verzekeren meer verstand…
De centrale zin uit een oude tv reclame, waarin een acteur een merkwaardig talent voor balbeheersing bij voetbal vertoonde, om dan onder het uitspreken van deze zinsnede licht verontschuldigend de camera in te kijken. De Haarlemse verzekeringsagent Samuel Cornelis Raven kocht weliswaar de brouwerij aan de Spaarnwouderstraat, maar of hij zoals de man in de reclame daarmee ook over onverwachte kennis beschikte -in zijn geval van bier brouwen- moet worden betwijfeld. De verkoopakte bevatte namelijk een aantal bijzondere bepalingen. Van Lommel zegde bijvoorbeeld toe aan Raven en diens broer gedurende een half jaar instructie te geven in het brouwen van bier, en bovendien was het hem niet toegestaan ooit zelf nog een brouwerij in Haarlem te bezitten. Raven vond de naam van het Klaverblad blijkbaar niet geschikt en veranderde die in ‘de Witte Raaf’. Zijn brouwerij had succes en deels zal dat te maken hebben gehad met de in die tijd gestarte stimulering van het bier drinken. Een van de grote problemen in de negentiende eeuw was het gebruik van sterke drank zoals jenever. Los van sociale problemen die overmatig alcoholgebruik in de gezinssfeer kan veroorzaken, werd ook een duidelijk verband gelegd met de lage productiviteit van Nederlandse arbeiders. Aanvankelijk werd bier daarom gepromoot als een gezond alternatief voor de arbeiders. En mogelijk heeft dat de zakenman Raven de overtuiging gegeven dat een derde brouwerij in Haarlem levensvatbaar zou zijn. Groot was de brouwerij niet, want in 1861 had Raven drie man in dienst, tegen zijn concurrenten elk rond de acht. Er werd op dat moment ook nog geen gebruik gemaakt van stoomkracht, in Haarlem maakte nog slechts ‘het Hert’ van de firma Lans gebruik van die techniek.



De zaken gingen voorspoedig en Raven wilde uitbreiden. Maar daar heb je geld voor nodig, en blijkbaar had hij dat niet voldoende. Hij zocht en vond een kapitaalkrachtige Haarlemmer die blijkbaar wel wat in de brouwerij zag: Daniël de Haan junior. De Haan had door de erfenis van zijn ouders de mogelijkheid het leven te leiden van wat men in Engeland ‘a gentleman of leisure’ noemt. Een man die zijn leven op een aangename manier doorbrengt met werkzaamheden en bezigheden die hem het meest interesseren. In het geval van De Haan, gestudeerd en gepromoveerd, met ruime belangstelling voor literatuur en techniek. In de tuin van zijn huis aan het Kenaupark had hij bijvoorbeeld een eigen natuurkundig laboratorium. Als prominente Haarlemmer was hij lid van de gemeenteraad en op een zeker moment zelfs wethouder. Daarnaast was hij ook directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en directeur van Teyler. Een man met geld en invloed. In 1863 richtten beiden de Firma De Haan en Raven op, die een kapitaal had van 60.000 gulden. Het aandeel van Raven bestond uit de brouwerij, waarvan de waarde gesteld werd op 20.000 gulden. Het aandeel van De Haan bestond dus uit de overige 40.000 gulden, een voor die tijd behoorlijk kapitaal. Ik stel me zo voor dat Raven de man was die voor de zakelijke contacten zorgde, terwijl De Haan gezien zijn achtergrond zich meer interesseerde voor de technische en wetenschappelijke aspecten van het bier brouwen. Het gemeenteverslag over 1863 laat zien wat de gevolgen waren van de financiële injectie die De Haan aan het bedrijf gaf. In dat jaar verdubbelde het aantal personeelsleden, en werd een stoommachine in gebruik genomen. Het verslag over dat jaar meldt dat de brouwerij “eene belangrijke uitbreiding (heeft) ondergaan”, en dat de toestand “vooruitgaande” is.

de 'oude heer' de Haan


Witte Raaf, een wereldbier
Ooit is beweerd dat de Haarlemse brouwerijen in de negentiende eeuw slechts voor de lokale markt produceerden. Die bewering kan gevoeglijk naar het land der fabelen worden verwezen. De Haarlemse brouwerijen leverden hun bier vaak tot ver buiten de grenzen van de gemeente, en zelfs ver buiten de grenzen van de provincie Noord-Holland. Zo ook De Witte Raaf. Uit advertenties in Nederlandse kranten blijkt dat het bier niet alleen in Haarlem werd verkocht, maar ook in Amsterdam, Leiden, Rotterdam en in de provincie Friesland. Daar zetelde een provinciale agent in Sneek, en werd het bier onder meer verkocht vanuit het depot in Harlingen. Uit de Haarlemse gemeenteverslagen blijkt tevens dat vanuit Haarlem bier naar Oost-Indië werd uitgevoerd. De vraag is nu welk bier de brouwerij produceerde. Velen associëren bier met pils, of met de bieren die uit België worden ingevoerd. In Haarlem is men inmiddels gewend geraakt aan het Jopenbier. Maar wat nu het verschil tussen het ene en het andere is, dat is vaak niet duidelijk. Het traditionele Nederlandse bier was het bovengistende bier. Het gaat in het kader van dit artikel te ver om precies uit te leggen hoe dat gebrouwen werd. Maar in elk geval was het kenmerk dat de gist zich aan de bovenkant van het brouwsel bevindt. Dat heeft onder meer als gevolg dat het bier vaak troebel is, omdat het nog gistdeeltjes bevat. Pils daarentegen is een ondergistend bier, en de gist bevindt zich dan onderin het brouwsel, wat doorgaans een helder bier oplevert. In 1857, toen de brouwerij gesticht werd kon het ondergistende bier in Nederland nog niet geproduceerd worden, maar daarover later. De Witte Raaf produceerde aanvankelijk dus het traditionele Nederlandse bier.


Dat bier kwam wel in verschillende soorten. Doorgaans brouwde men in elk geval donker en licht bier, en dat in verschillende kwaliteiten. Waar in die tijd veel mee geadverteerd werd, ook door de Witte Raaf, was het Princessebier. Aan het begin van de negentiende eeuw waren enkele typen bier die in het huidige België werden geproduceerd ook in de noordelijke delen van het koninkrijk populair geworden: Faro en Lambiek. Door de afscheiding van België werd de toevoer van deze bieren problematisch, dus gingen ook de Hollandse brouwerijen zich op de productie van deze biersoorten werpen. Het spreekt bijna vanzelf dat ze ook bij de Witte Raaf gebrouwen werden. Tot de populaire biersoorten hoorde ook ale, en gerstebier. Dat laatste was een iets goedkopere biersoort. Tenslotte fabriceerde de brouwerij ook het stoutbier. Aan dit biertype werden zeer heilzame eigenschappen toegeschreven, en in de advertenties waarin het werd aangeprezen werd dan ook veelal gerefereerd aan dankbrieven van klanten die van allerlei kwalen genezen waren door het drinken van stoutbier. Ook medici werden geciteerd, en aan scheikundigen werd gevraagd om het bier te analyseren, om hen vervolgens te laten verklaren dat alleen de beste en meest heilzame grondstoffen waren gebruikt. Overigens was de Witte Raaf niet de grootste producent in Nederland. Die eer kwam voor Haarlem toe aan de brouwerij van Lans, en landelijk aan de Gekroonde Valk van de firma Van Vollenhoven uit Amsterdam.


Een bijzonder moment was het feit dat het bier van de Witte Raaf ook richting Noordpool werd geëxporteerd. In 1882-1883 werd een Nederlandse Poolexpeditie georganiseerd. Vermoedelijk zal het contact van de organisatoren van deze expeditie gelegd zijn met Daniël de Haan, die immers ook actief was in de wetenschappelijke wereld. De expeditie werd door diverse bedrijven gesponsord, door de levering van goederen, waaronder levensmiddelen. De Amsterdamse firma J.H. Schreuder leverde twaalf blikken rolpens, en de Rotterdamse firma Ter Marsch stelde maar liefst honderd blikken hoofdkaas ter beschikking. Om dit alles weg te werken werden door wijnhandelaren flessen champagne en moezelwijn geschonken, en leverde de Schiedamse firma Daniël Visser en Zonen de gigantische hoeveelheid van 320 liter “beste Genever”. Daar kon de firma De Haan en Raven natuurlijk niet bij achter blijven, en daarom werden vijf kisten bier geleverd. Ongetwijfeld daarmee het koudste Haarlemse bier ooit!

Bier in de Haarlemmer Hout
Een brouwerij produceert bier. Maar zonder dat dit bier verkocht en vervolgens gedronken wordt komt er van een gezonde bedrijfsvoering niet veel terecht. Het bier van de Witte Raaf werd daarom zoals al eerder gezegd door het gehele land geleverd. In die tijd gebeurde dat ‘op fust’. Het bier werd aan agenten geleverd, die vervolgens zorgden voor de distributie naar café’s en particulieren. Aan particulieren werd veelal in kruikjes geleverd, aan café’s in vaten. Maar ook het bottelen in flessen was vrij gebruikelijk. Echter alleen bij de bottelaars en doorgaans niet in de brouwerij. Dat werd wel gedaan voor exportbier, totdat het in de twintigste eeuw gebruikelijk werd om direct vanuit de brouwerij aan de kleinhandel te leveren. Het was echter ook al een lange traditie dat brouwers eigenaar of aandeelhouder waren in een herberg of een bierhuis. Heineken was bijvoorbeeld betrokken bij de Amsterdamse etablissementen Die Port van Cleve en Mille Colonnes. Maar Heineken stond daarin beslist niet alleen. Dergelijke constructies treffen we zelfs al in de zeventiende eeuw aan.

tekening van de biertent van De Haan en Raven in de Haarlemmerhout

In die zin moet ook het verzoek van de firma De Haan en Raven uit 1868 worden gezien om in de Haarlemmerhout een biertent te mogen openen, om daar gedurende de zomermaanden aan de wandelaars in de Hout bier te mogen verkopen. Zij waren niet de enige verzoeker, want ook Willem Oltmanns en Wilhelm Tirgrath dienden een dergelijk verzoek in. Beiden waren exploitant van een horecaonderneming in de stad, de eerste aan het Spaarne, de tweede aan de Botermarkt. Oltmanns was bovendien de Haarlemse agent van de brouwerij De Haan & Sleutels, van de firma P. & S. Rendorp te Amsterdam; een concurrent van de Witte Raaf dus. In de Hout bevond zich al de zogenaamde Buitensociëteit (later bekend onder de naam Dreefzicht), maar die werd door de herensociëteit “Trou Moet Blycken” geëxploiteerd, en was niet voor iedereen toegankelijk. De verzoekers hadden de bedoeling de nette burgerij te bedienen, die geen toegang tot de Buitensociëteit had. Hoewel De Haan en Raven een prachtig ontwerp indienden, werden beide verzoeken afgewezen. Niet omdat de gemeenteraad de verkoop van bier niet zag zitten, maar omdat de gemeente eerst een geschikte plaats wilde aanwijzen voor de plaatsing van een dergelijke biertent. Het verzoek werd overigens niet herhaald, en het fraaie plan van De Haan en Raven werd niet uitgevoerd.

Het einde van de brouwerij
Al eerder meldde ik het verschil tussen het traditionele ondergistende bier, en pils. Zoals gezegd produceerde de Witte Raaf het traditionele bier. Daar stond deze brouwerij niet alleen in. In Nederland was productie van het bovengistende bier ingewikkeld en duur. Je had er namelijk een veel lagere temperatuur voor nodig. En die kon alleen bereikt worden door koeling. Voor koeling was ijs nodig, en dat was niet voorradig. In de winter kon misschien ijs uit een gracht gebruikt worden, maar in andere jaargetijden moest het geïmporteerd worden. Aanvankelijk werd het vanuit Noorwegen per schip aangevoerd, en in latere tijd werd geëxperimenteerd met de mechanische fabricage van ijs. Dat werd pas goed mogelijk nadat Wilhelm Feltmann, directeur en brouwmeester bij Heineken, in samenwerking met de Duitse fabrikant Linde goed werkende machines introduceerde. Vanaf dat moment nam de productie van het nieuwe ‘heldere’ bier in Nederland een grote vlucht. Noch Heineken, noch Feltmann hield het procedé geheim. Concurrenten konden altijd bij de brouwerij van Heineken terecht om een rondleiding te krijgen. Zo ook de firma De Haan en Raven. Ietwat verbaasd werd bij Heineken geconstateerd dat de firmanten of de brouwmeester niet op kwamen dagen, maar een smid in dienst van de brouwerij. Of die verbazing geheel terecht was durf ik niet te zeggen. Mogelijk fungeerde de man als ‘technisch specialist’ bij de Witte Raaf, en was hij daarom de aangewezen persoon om een ijsmachine te gaan bekijken. Hoe het ook zij, de introductie van het moderne bier liet bij De Haan en Raven nog even op zich wachten.
Dat kwam pas van de grond nadat Raven zich door zijn firmant uit had laten kopen. In de jaren tachtig ging hij van zijn geld leven, en bleef Daniël de Haan als enige firmant over. Hij nam zijn gelijknamige jongste zoon als tweede man in het bedrijf op.

de 'jonge heer' de Haan

Deze zoon wordt als “de jonge heer De Haan” opgevoerd in een vraaggesprek ten tijde van de Arbeidsenquête van 1890. Voor die enquête zijn in Haarlem gesprekken gevoerd met de eigenaar van het Hert, de heer Lans, en met een personeelslid van de Witte Raaf, Geert Piers genaamd. Deze verklaarde dat hij op dat moment reeds 24 jaar bij het bedrijf werkte. Weliswaar geen werker van het eerste uur, maar wel iemand die een lange staat van dienst had. Uit de enquête blijkt dat op dat moment elf man in de brouwerij werkzaam waren, zes dagen in de week, en dat van 6 uur in de morgen tot 7 uur in de avond, wel met een aantal pauzes. Tot de secundaire arbeidsvoorwaarden behoorde het vrij drinken van bier. Twee liter de man per dag, in de ochtend een kruik vers bier, in de middag een kruik oud bier. Vroeger (zo meldde Piers) werd meer gedronken, maar omdat daar misbruik van werd gemaakt was het teruggebracht tot twee liter. Als men daarna nog dorst had en daarover klaagde, dan zei de jonge heer De Haan: “Nu, oude zeurkous, neem maar een glas.” Piers haastte zich om te melden dat het ‘oude zeurkous’ vriendelijk bedoeld was. De Haan lijkt al met al geen slechte werkgever geweest te zijn, want er werd ook vermeld dat onlangs een personeelslid zeven weken ziek was geweest. Zijn salaris was toen gewoon doorbetaald. Ook werd er op gelet dat de zondag als rustdag gold. Zoals de heer De Haan zei: “Zes dagen zijn er om te werken, de zevende dag is om te rusten.” De brouwerij werd door Piers ruim genoemd en plezierig om in te werken.
Dat zal ongetwijfeld veroorzaakt zijn door het feit dat juist na het uitkopen van de firmant door de oude heer De Haan veel geld geïnvesteerd werd om de brouwerij uit te breiden en geschikt te maken voor het brouwen van het moderne ondergistend bier. Het gemeenteverslag over 1891 meldt de laatste verbouwing, waarbij nieuwe stoommachines zijn geplaatst, een nieuwe brouwketel, en een koelmachine van het systeem Linde, “om ook te kunnen brouwen ondergistingsbieren”. Met andere woorden: de brouwerij is geschikt gemaakt om mee te kunnen gaan in de nieuwe tijd. Hoewel dat te prijzen was, kwam die verbouwing eigenlijk veel te laat. Concurrent Lans had al een aantal jaren eerder een nieuwe brouwerij laten bouwen, terwijl juist in deze tijd aan het Zuider Buiten Spaarne een brouwerij werd geopend die speciaal voor de productie van het ondergistende bier was bestemd, Maar los daarvan werkten andere brouwerijen in Nederland inmiddels al tientallen jaren volgens de nieuwe methode. En daaronder grote bedrijven zoals Heineken en Amstel. Het lijkt er daarom sterk op dat de Witte Raaf hierdoor de boot volledig miste.


Dat bleek overduidelijk toen de oude heer De Haan op 22 februari 1895 overleed. Het bedrijf was met zulke grote schulden belast, dat voortzetting niet realistisch was. Voor de familie De Haan bleek het slecht af te lopen. Weliswaar kon verkoop van gebouwen en goederen een faillissement afwenden, maar het betekende wel dat de weduwe haar huis moest verlaten en in Den Haag bij haar dochter in ging wonen. De jonge meneer de Haan verliet de brouwwereld, hij eindigde zijn carrière als directeur van de Ringers chocoladefabrieken. En soms komt de cirkel weer rond, zo ook in dit geval. De onroerende goederen werden namelijk gekocht door een zeepfabrikant. De gebouwen aan de Spaarnwouderstraat werden geschikt gemaakt voor de fabricage van zeep, en dat onder de naam die ook de oorspronkelijke azijnmakerij had gedragen: N.V. de Haarlemsche Stoom Zeepfabriek “het Klaverblad”. De door deze fabriek geproduceerde karnemelkzeep zal vermoedelijk nog verser in het geheugen liggen dan het door de Witte Raaf geproduceerde bier.



Dit artikel is een uitgebreide versie van een publicatie, getiteld Een biertent in de Haarlemmerhout, verschenen in Uitgelicht, tijdschrift uitgegeven door het Noord-Hollands Archief, mei 2014

Geen opmerkingen:

Een reactie posten